Angelsaksische model

In het Angelsaksische model staat vrije marktwerking centraal. Dit betekent dat de overheid zich zo min mogelijk met de economie bemoeit. Bovendien is de overheid terughoudend met regelgeving op sociaal terrein.

In plaats van veel regels aan het bedrijfsleven op te leggen, vertrouwt dit model veel meer op zelfregulering. De welvaart zou het grootst zijn als bedrijven en mensen vrij worden gelaten om te ondernemen.

Binnen het bedrijfsleven legt het Angelsaksische model de nadruk op winst op de korte termijn. Bovendien staat de aandeelhouder centraal en gaat minder aandacht uit naar andere belanghebbenden zoals consumenten.

De tegenhanger van het Angelsaksische model is het Rijnlands model.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Geschiedenis

Tot ongeveer 1760 was het in West-Europa heel gewoon dat de staat zich actief met de economie bemoeide. Daar kwam eind achttiende eeuw verandering in. In 1776 schreef de vooraanstaande econoom Adam Smith een boek waarin hij stelde dat een vrije markt het meest zou opleveren voor de maatschappij als geheel. De 'onzichtbare hand' van deze vrije markt zou zorgen voor harmonie en evenwicht.

De ideeën van Smith werden snel opgepikt in de Verenigde Staten en in het Verenigd Koninkrijk en leidden tot de opkomst van het 'liberalisme': overheden lieten de markten zoveel mogelijk vrij. Het Latijnse woord libertas betekent 'vrijheid'.

Tegenwoordig spreken we eerder van neo-liberalisme of van het Angelsaksische model.

2.

Uitdagingen

Tegenstanders van het Angelsaksische model wijzen erop dat het gebrek aan overheidsbemoeienis met de economie grote nadelen kan hebben. Volgens hen bestaat het risico dat zonder ingrijpen van de overheid de inkomensverschillen in een land ongewenst groot worden.

De financiële crisis van najaar 2008 betekende een grote klap voor het Angelsaksische model. Toen bleek dat de wereldwijde economie in grote problemen kan komen wanneer banken ongecontroleerd onverantwoorde risico's kunnen nemen, spraken veel Europese landen zich uit voor meer overheidscontrole op de financiële sector.