Politiek personeelsbeleid een kunst

25 mei 2007, column J.Th.J. van den Berg

Men zou het, gemeten aan de resultaten, niet altijd zeggen, maar politieke partijen houden er een eigen personeelsbeleid op na. In een aantal partijen wordt er in het partijbureau grondig aandacht gegeven aan het opsporen van politiek en besturend talent. Daarbij heeft men primair het oog op potentiële leden van de Tweede en Eerste Kamer, het Europese Parlement en, niet te vergeten, mogelijke bewindspersonen.

Vooral de laatste categorie vergt grote behoedzaamheid. Het probleem blijkt telkens weer te zijn dat, als iemand zichzelf als potential ziet aangemerkt, hij (of zij) na enige tijd gaat geloven dat hij op het publieke ambt recht heeft. Een politieke leider, die uiteraard bewegingsvrijheid nodig heeft, wordt liever niet door dit soort rechthebbenden omsingeld. Tegenover elke persoon die minister wordt, staan er toch al minstens drie of vier die hadden gedacht dat juist zij de uitverkorenen waren. De televisiekijker ziet slechts de vreugde van degenen die door de formateur zijn ontboden; het leed van de achterblijvers ontgaat. Gelukkig maar, trouwens.

Een apart circuit vormen de benoemde functies bij decentrale overheden, zoals provincies, gemeenten en waterschappen. Daar fungeert doorgaans een lid van de Tweede Kamer als draaischijf. In onderzoek naar politieke benoemingen wordt zijn of haar functie doorgaans ondergewaardeerd. Dat komt omdat zowel benoemende instanties als de ambtsdragers die het hebben gered het graag zo voorstellen. A fortiori geldt dat voor de steeds belangrijker geworden vertrouwenscommissies, die voordrachten voor de benoeming moeten formuleren en die zichzelf niet graag zien onderschat. Het Kamerliddraaischijf doet ten slotte, juist als het goed is, zijn zegenrijke werk in diepe stilte: hoe minder het opvalt, des te effectiever zijn optreden.

In recente analyses wordt dikwijls opgemerkt dat de nationale invloed op lokale benoemingen sterk is afgenomen dankzij steeds zelfbewuster vertrouwenscommissies. Ten dele is dat waar. Het werkt dan ook niet altijd ten voordele van de kwaliteit van de benoemde ambtsdragers. Vertrouwenscommissies kijken nogal eens met erg binnenwaarts gerichte en provinciaalse blik naar kandidaten. Dat valt in stijgende mate op bij benoemingen van nieuwe Commissarissen van de Koningin, wat niet bijdraagt tot hun gezag in het regeringscentrum. Als in een politieke partij de zorg voor benoemingen echter goed en nauwgezet wordt behartigd en goede relaties met andere sleutelfiguren in de benoemingsprocedures worden onderhouden, zijn ook vertrouwenscommissies constructief en voelen zij zich zelfs gesteund. Dat kan voor een partij aanzienlijk schelen in het aantal functies dat haar toevalt.

De uitzonderlijk gunstige positie die de Partij van de Arbeid tot 2002 innam, was dan ook niet zozeer een kwestie van politieke inhaligheid (zoals toen werd beweerd), maar het schrandere en zorgvuldige werk van haar Tweede Kamerlid, Dick de Cloe. Sinds zijn vertrek is dit politieke HRM werk dankzij weinig competente opvolgers vrijwel ingestort. Een tikje wraakzucht van andere partijen, vooral van het CDA, en aldaar gegroeide zorg en competentie speelden eveneens mee. Verkeerde kandidaten kwamen af op verkeerde functies en in vertrouwenscommissies kregen fractievoorzitters onvoldoende steun bij de rekrutering van hun Haagse contactfunctionarissen. Dit heeft de PvdA intussen al erg veel burgemeesterschappen gekost, bijvoorbeeld in Schiedam, Alkmaar, Leeuwarden, Eindhoven en, nog zeer recent, in Deventer. Daar is de lokale PvdA nu om begrijpelijke redenen ontploft. Bij alle verlies aan professionaliteit waaronder de Partij van de Arbeid toch al heeft te lijden is dit er een van de heel schadelijke soort. Zij geeft aldus haar gezag en legitimiteit in het stedelijk bestuur stap voor stap uit handen. Dat is misschien nog erger dan een minister meer of minder in het kabinet.

De nieuwe contactfunctionaris van de PvdA in de Tweede Kamer, oud-wethouder Pierre Heijnen, moet dus hard aan het werk om de opgelopen schade te herstellen. Een gelukje heeft hij alvast: de VVD burgemeesters van een paar grote steden laten hun gemeente wel heel gauw in de steek. Geert Dales vindt het in Leeuwarden al na drie jaar welletjes, evenals zijn collega Sakkers in Eindhoven. Maar een gemeentehuis, zeker in de grote stad, is geen duiventil.



Andere recente columns