"Een wetsvoorstel te gemeen om te amenderen"

26 januari 2007, column Bert van den Braak

De parlementaire behandeling en totstandkoming van de Omroepwet in januari en februari 1967, in de nadagen van het minderheidskabinet-Zijlstra, zijn in meer dan één opzicht interessant. Allereerst werd een kwestie opgelost, die langere tijd het politieke leven had beheerst en in 1965 zelfs tot een kabinetscrisis had geleid. Daarnaast was de wet te beschouwen als één van de laatste producten van een volledig verzuilde samenleving. Ook de mate waarin verdeeldheid in fracties werd toegestaan, is opmerkelijk.

Nadat in 1951 de televisie in Nederland was gestart, hadden de bestaande radio-omroepverenigingen het verzorgen van tv-uitzendingen op zich genomen. Er kwam tevens ruimte voor gezamenlijke programma's die werden verzorgd door de Nederlandse Televisiestichting, maar die mochten slechts een kwart van de totale zendtijd beslaan. De sterke positie van de bestaande omroepverenigingen zou in de Televiebeschikking 1956 worden bevestigd.

Al midden jaren vijftig dienden zich echter nieuwe potentiële zendgemachtigden aan. Zij wilden op commerciële basis televisie gaan verzorgen. Het kabinet-De Quay, waarvan ook de VVD deel uitmaakte, wilde aan die wens tegemoetkomen. Zijn poging zou in 1963 echter stranden toen een meerderheid bestaande uit de regeringsfracties KVP en ARP en oppositiepartij PvdA de komst van een tweede commercieel tv-net blokkeerde.

Bij de formatie in 1963 werd besloten tot instelling van een pacificatiecommissie, waarvan ook de fractieleiders deel uitmaakten (al weigerde de PvdA'er Vondeling er zitting in te nemen). De druk om snel tot een oplossing te komen, leidde echter begin februari 1965, nog voor er een eindrapport was, tot een conflict in het kabinet-Marijnen. Zowel de toelating van nieuwe zendgemachtigden als de mate van commercialisering waren breekpunten, waarbij VVD en CHU tegenover KVP en ARP stonden.

De wens de omroepkwestie snel op te lossen, was ingegeven door de toenemende populariteit van commerciële televisie. Vooral een succesvol omroepavontuur vanaf het zogenaamde REM-eiland in de Noordzee speelde daarbij mee. Partijen die de gevestigde omroepverenigingen goedgezind waren (KVP, ARP en PvdA) vreesden dat het omroepbeleid inzet zou worden van verkiezingen, met negatieve electorale gevolgen.

Het in april 1965 gevormde kabinet-Cals, en met name minister Vrolijk, pakte de draad snel weer op. Hij kwam met een ontwerp-Omroepwet, die in behandeling was toen het kabinet in het najaar van 1966 viel. Hoewel de minderheidspositie van het opvolgende kabinet-Zijlstra reden was om terughoudendheid te betrachten, werd behandeling van de controversiële ontwerp-Omroepwet doorgezet. In januari 1967 verdedigde minister Klompé het door haar voorganger ingediende wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Ook oppositiepartij VVD had zich niet tegen afhandeling gekeerd, in de wetenschap dat oplossing van de kwestie vorming van een nieuw centrum-rechts kabinet aanmerkelijk eenvoudiger zou maken.

De kritiek van VVD-woordvoerster Haya van Someren op het voorstel was er overigens niet minder om. Zij keerde zich vooral tegen de drempel voor toetreding van nieuwe zendgemachtigden en tegen de in het voorstel opgenomen bepaling dat bestaande omroepverenigingen een exclusief recht kregen op de publicatie van programmagegevens. Van Someren omschreef het voorstel dan ook als 'de wet ter bestrijding van TeleVizier en ter sluiting van de ether'. TeleVizier was een enkele jaren eerder gestart commercieel omroepblad. In korte tijd had het blad - mede doordat sponsoring van een wielerploeg de bekendheid had vergroot - een half miljoen abonnees gekregen.

Van Someren sprak van een wetsvoorstel te gemeen om te amenderen, maar bij de artikelsgewijze behandeling werd wel getracht de bepalingen over de programmagegevens geheel te schrappen. In een vrijheid die tegenwoordig ongekend zou zijn, stemden enkele fracties op belangrijke onderdelen verdeeld. Zo stemden zeventien KVP'ers tegen het artikel over de programmagegevens en zeventwintig vóór. Bij de eindstemming waren er 'dissidenten' bij KVP, PvdA en CHU.

Nadat ook de Eerste Kamer akkoord was gegaan, kon de Omroepwet in het Staatsblad worden gepubliceerd. De wet bleef tot de komst van de Mediawet in 1987 van kracht. En hoewel inmiddels (sinds 1991) ook commerciële televisie volop mogelijk is gemaakt, vormen belangrijke uitgangspunten van de oude Omroepwet nog altijd mede de basis voor ons unieke publieke omroepbestel. Juist uit dat bestel blijkt dat de nog altijd latent aanwezige kracht van de verzuiling een factor is om rekening mee te houden.



Andere recente columns