De formatie van de angst

8 december 2006, column J.Th.J. van den Berg

Eén van de belangrijkste redenen waarom in de Nederlandse politieke verhoudingen een minderheidskabinet weinig kans maakt, is de nog immer diep gewortelde vrees voor een "motie-Deckers". Dit was de motie die de fractievoorzitter van de Rooms-Katholieke Staatspartij, L.N. Deckers in 1939 indiende tegen de totstandkoming van het vijfde kabinet-Colijn. Het ging hier om een wel heel erg minderheidskabinet, dat immers uitsluitend bestond uit antirevolutionaire partijgenoten van Colijn, ministers uit de CHU en een aantal loslopende liberalen. Er waren geen katholieke ministers, noch vrijzinnig-democraten of sociaal-democraten. Colijn dacht het, met de hartelijke instemming van de koningin, wel zonder RKSP en SDAP te kunnen stellen.

Deckers maakte met spoed een einde aan dit staaltje zelfoverschatting van Colijn en wist een meerderheid van de Tweede Kamer tegen het nieuwe kabinet te mobiliseren. Het werd per kerende post naar koningin Wilhelmina teruggestuurd.

De vrees voor herhaling heeft de hele naoorlogse politieke geschiedenis door geheerst. Zij werd weer virulent tijdens de formatie van het latere kabinet-Den Uyl in 1972-1973. In opzet was ook dat een minderheidskabinet van PvdA, D66 en PPR, dat dus riskeerde al bij zijn aantreden te worden opgeblazen. Formateur Burger zorgde daarom voor een paar individuele ministers uit de ARP en vervolgens liet de KVP zich ervan overtuigen dat ook zij maar beter enige ministers kon leveren. Daarmee werd de dreiging van een nieuwe "motie-Deckers" ontkracht.

Nog immer leeft, in elk geval bij de ingewijden, de vrees voor zulk een motie bij aanvang van de kabinetsperiode; zozeer, dat de weerzin tegen stelselmatig nadenken over een minderheidscoalitie nog steeds immens is.

Nu is de angst voor een nieuwe "motie-Deckers" wel te begrijpen. Belangrijker is dat angst sowieso de leidende emotie is bij het proces van kabinetsformatie dat zich nu begint te voltrekken. Het CDA vreest de deelname aan een coalitie met links (met of zonder de SP), omdat het dan massaal kiezers denkt te verliezen aan de VVD. De PvdA wil niet zonder SP aan een coalitie meewerken, omdat zij anders vreest door de SP te worden leeg gegeten. De VVD is verlamd door interne onenigheid. Wat de SP vreest, houdt zij goed voor zich, maar dat kon wel eens het regeren als zodanig zijn.

Nu gaat het er niet om reële risico's te ontkennen. De gevaren zijn er sinds de jaren negentig niet geringer op geworden, gelet op de uitzonderlijk hoge volatiliteit van het kiesgedrag onder de Nederlandse bevolking. De politieke partij heeft weinig meer te vrezen dan de nukken van de Nederlandse kiezer. Zo wordt een (langdurige) formatie van de angst in de hand gewerkt.

Toch zit er weinig anders op dan die angst te doorbreken. Het zou waarschijnlijk al helpen als de bevolking wat meer bij de formatie zou worden betrokken. Niet, door de onderhandelingen zoals in 1973 en 1977 "op straat" te doen plaatsvinden. Wel, door die in fasen op te delen, waarbij elke fase wordt afgesloten door een debat in de Tweede Kamer.

De eerste vraag (of: fase) zou niet moeten zijn: "wie met wie?" maar "wat is er met dit land aan de hand en wat is er nodig om politiek en maatschappelijk meer stabiliteit en ook ontspanning tot stand te brengen?"

Misschien is het naïef, maar waarom die vraag niet gesteld aan de fractievoorzitters van CDA, PvdA en SP? Informateur Hoekstra zou aldus van de nood een deugd kunnen maken, fractievoorzitters kunnen helpen over hun eigen schaduw heen te springen en keuzen kunnen bevorderen die door de inhoud worden bepaald en niet door de angst.

Pas als er zoiets als een gezamenlijke "probleemformulering" en bijbehorende agenda ligt, die in de Tweede Kamer kan worden bediscussieerd en waarbij andere partijen kunnen aansluiten, zou de stap (tweede fase) naar de keuze van een coalitie moeten worden gezet en het gesprek moeten beginnen over uitwerking. Voordeel zou zijn dat die tweede stap voor iedereen is te volgen. Er wordt bovendien vertrouwen opgebouwd dat geen al te dik regeerakkoord nodig heeft en waardoor tijd wordt gewonnen om met elkaar de geschikte personen te kiezen voor het ambt van minister en staatssecretaris. Zo zou ook een "sense of urgency" over het voetlicht worden gebracht, waar het onze democratie betreft.



Andere recente columns