"Politieke Photografien"

23 januari 2006, column Bert van den Braak

Het PDC beschikt sinds kort over een aantal foto's van politici uit de periode rond 1870. Dat is te danken aan een album dat de negentiende-eeuwse liberaal Daniël van Eck samenstelde. In de negentiende eeuw maakten journalisten (soms onder pseudoniem) bovendien al aardige (weliswaar vaak politiek gekleurde) geschreven portretten van deze politici. Daardoor kunnen we ons van hen een goed beeld vormen.

Hoe zag het 'profiel' van deze Kamerleden er uit? Voornaamste kenmerken waren hun individualisme en onafhankelijkheid. Slechts in beperkte mate was er al sprake van 'partij- of fractievorming'. Van belang was verder dat alleen nog maar een klein deel van de mannelijke bevolking mocht stemmen. Het kiesrecht was gekoppeld aan het betalen van belasting. Onder meer arbeiders, lagere ambtenaren, middenstanders en kleine boeren hadden geen kiesrecht. Dat had dan ook gevolgen de samenstelling van de Tweede Kamer. De beperkte groep kiezers koos haar afgevaardigden uit een kleine groep notabelen en welgestelden.

Hoewel er vaak sprake was van keuze uit enerzijds een overwegend liberale kandidaat en anderzijds een wat conservatievere kandidaat, speelde vertrouwen in de persoon, die als regel over een eigen sociaal netwerk beschikte, nog een belangrijke rol. Afgevaardigden waren vaak bekend in het 'eigen' district, bijvoorbeeld omdat zij er landerijen bezaten of er burgemeester of rechter waren. Tot omstreeks 1880 gold voor veel streken dat afgevaardigden vrijwel altijd uit de eigen provincie kwamen (al was bijvoorbeeld Thorbecke enige tijd afgevaardigde voor het district Maastricht en later voor Groningen). Rotterdam en Amsterdam - die beide meerdere leden afvaardigden, kozen vooral figuren uit de wereld van handel en financiën.

Behalve landeigenaar waren veel Tweede-Kamerleden jurist. Velen van hen oefenden een beroep uit in de rechtspraak of de advocatuur. In de wetgeving speelde juridische aspecten dan ook een sterkere rol dan tegenwoordig. In de Kamer zaten verder altijd wel enkele officieren en een hoogleraar of arts.

Wie over de negentiende-eeuwse Kamerleden leest, zal hen allicht kleurrijker vinden dan onze huidige afgevaardigden. Sommigen waren uitstekende redenaars, zoals Van der Linden (de vader van Cort van der Linden), die in de advocatuur zijn spreekvaardigheid had ontwikkeld. Anderen, zoals de conservatief Wintgens, waren wijdlopig - en dat in een tijd dat er nog geen spreektijdbeperking was - en bedienden zich van een gezwollen taalgebruik. En wat te denken van de oude baron De Bieberstein, een katholieke aanhanger van Thorbecke uit een Pools geslacht, die zijn redevoeringen afstak alsof hij als bevelhebber voor de troepen stond? Of van de weldoorvoede Kamervoorzitter Dullert, die altijd na de begrotingsbehandeling zijn medeleden een diner aanbood.

Net als nu waren er leden die regelmatig het woord voerden, en anderen die dat zelden of nooit deden. Van sommigen werd dan nog vermeld dat zij zich nuttig maakten bij het werk in de commissies. Met name leden uit Limburg beperkten zich lange tijd tot een zwijgend, onopvallend lidmaatschap; misschien wel in de wetenschap dat herverkiezing toch wel verzekerd was.

Maar van welk huidig Kamerlid zouden we - zoals met het lid Van Taets van Amerongen gebeurde - nu al een grafschrift bedenken, dat luidt: "Hier ligt Taets, op het Binnenhof was hij niet op zijn plaats'?

Negentiende-eeuwse Kamerleden werden niet alleen gerekruteerd uit een kleine groep, zij kwamen ook vooral op voor de belangen van die groep. Sociale noden, gebrekkige volksgezondheid en huisvesting, slecht onderwijs: het waren onderwerpen waarvoor nog maar een enkel Kamerlid echt aandacht vroeg. Dat betekent niet dat die Kamerleden slechter waren dan de huidige, net zomin als hun grotere onafhankelijkheid tot de conclusie leidt dat zij betere Kamerleden waren. Ieder parlement heeft betere en minder goede leden en iedere tijd heeft zijn 'eigen' afgevaardigden. En tijden, en dus ook de personen die daarin actief waren, laten zich moeilijk vergelijken. Dat geldt al als we onze tijd afzetten tegen de jaren vijftig, maar nog sterker als we een vergelijking met de negentiende eeuw trekken.



Andere recente columns