Dominees en priesters

15 juli 2005, column Bert van den Braak

De recente verkiezing van de nieuwe Iraanse president leek voor een belangrijk deel te zijn bepaald door de (conservatieve) geestelijkheid. Voor ons, geseculariseerde westerlingen, is zo'n nauwe verbinding tussen religie en politiek een soort schrikbeeld. Toch hebben geestelijken, zowel van protestantse als katholieke huize, lange tijd een belangrijke rol gespeeld in ons staatkundige leven. Doordat steeds sprake is geweest van een pluriform politiek bestel konden zij nooit dominerend zijn. Bovendien hadden zij in het algemeen een democratischer gezindheid dan de geestelijkheid in Iran.

Wie waren die geestelijken in de Nederlandse politiek? In de negentiende eeuw waren er aanvankelijk nog slechts weinig predikanten in de Kamer. De liberaal W.R. van Höevell was in 1849 de eerste. Hij werd spoedig gezien als dé koloniale specialist bij uitstek en kwam in het parlement op voor de rechten van de inlanders. Verder zaten tot 1900 onder anderen de Zaanse predikant De Meijier in de Kamer. Zijn naam is verbonden aan de kiesrechtstrijd, omdat een door hem gedane poging om de kiesrechtplannen van minister Tak van Poortvliet bij te stellen, tot intrekking van het voorstel en kamerontbinding leidde.

In 1874 verscheen de eerste orthodoxe predikant in de Kamer; niemand minder dan Abraham Kuyper. Hij zou slechts drie jaar lid zijn, maar keerde later terug in de politiek (daarover later meer). Een geestverwant van Kuyper was de christelijk-gereformeerde dominee J.H. Donner, voorvader van de huidige minister. In het zelfde jaar, 1880, waarin Donner lid werd, verscheen ook de eerste priester in de Tweede Kamer, dr. Herman Schaepman. Diens intrede was omstreden, omdat sommigen betoogden dat het aan bedienaren van de godsdienst niet was toegestaan Kamerlid te zijn. Schaepman zou geleidelijk dé voorman van de katholieken worden. Dat was overigens niet direct een uitgemaakte zaak, want zijn democratische en sociale denkbeelden werden aanvankelijk nauwelijks door zijn geestverwanten in de Kamer gedeeld.

Schaepman had toen inmiddels gezelschap gekregen van twee andere priesters. In 1893 werd de directeur van Rolduc, dr. Everts, Kamerlid, en in 1896 de priester W.H. Nolens. Nolens zou - overigens niet direct - Schaepman opvolgen als voorman van de katholieken en vooral tijdens de eerste helft van het interbellum een belangrijke rol in de Nederlandse politiek spelen. In 1918 stond hij aan de wieg van het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck. Was Nolens als priester een eenling in de politiek, dat gold niet voor dominees. Daarvan waren er in de eerste helft van de twintigste eeuw tientallen. Kuyper keerde in 1894 terug in het parlement en eiste direct een prominente rol op. In 1901 werd hij minister-president. Een geestverwant van hem, ds. Talma, werd in 1908 minister. In 1913 werd dominee Van der Voort van Zijp fractievoorzitter van de ARP.

Bij de christelijk-historischen speelden predikanten eveneens een belangrijke rol. Drie ministers van CH-huize waren predikant geweest: De Visser, die in 1918 de eerste minister van onderwijs werd. Schokking werd in 1925 minister van Justitie en Slotemaker de Bruïne was minister van Sociale Zaken en Onderwijs. In het interbellum konden in de Kamer regelmatig op de bijbel geënte betogen worden gehoord, omdat diverse Kamerleden een theologische achtergrond hadden. Dat gold zowel voor de ultra-orthodoxe SGP'ers Kersten en Zandt en voor Lingbeek van de HGSP, als voor enkele antirevolutionairen (van wie Hugo Visscher de bekendste was) en CHU'ers.

Ook de liberalen en sociaaldemocraten hadden, met name tussen 1910 en 1940, diverse (vrijzinnige) predikanten in hun midden. De laatste predikant-minister was Van der Leeuw (PvdA) die in 1945 minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap werd. In de voetsporen van Schaepman en Nolens traden de paters Beaufort en Stokman, die beiden in de Katholieke (Volks)partij een voorname rol speelden.

Het aantal predikanten daalde pas geleidelijk in de jaren na 1960 en vanaf 1970 waren predikanten en priesters zeldzaam in de politiek. Zelfs de SGP heeft sinds 1981 geen dominees meer in haar fractie. In de jaren '80 zat voor de PPR (later GroenLinks) de radicale priester Herman Verbeek in het Europees Parlement. De laatste Kamerlid-geestelijken waren pater Van Ooijen van de PvdA en Ab Harrewijn van GroenLinks. Overigens hebben het huidige CDA-Tweede Kamerlid Mirjam Sterk en de CDA-europarlementariër Maria Martens wel een theologische opleiding gevolgd.



Andere recente columns