Beleid buurlanden
Het beleid buurlanden, officieel het Europees Nabuurschapsbeleid (European Neighbourhood Policy ofwel ENP) richt zich op buurlanden die geen lid zijn van de Europese Unie. De Europese Unie wil die landen ondersteunen bij democratiseringsprocessen en hun economische ontwikkeling, en nauw samenwerken op het gebied van veiligheid en migratie. Dit moet bijdragen aan stabiliteit aan de buitengrenzen van de Europese Unie.
De EU werkt bij het beleid buurlanden samen met individuele lidstaten om te zorgen dat het effect van de maatregelen zo groot mogelijk is. Voor buurlanden die op termijn lid willen worden van de Europese Unie is de EU nauw betrokken bij hervormingen in die landen. Dit gebeurt in het kader van het beleid uitbreiding.
Er zijn momenteel zestien landen lid van het programma voor nabuurschapsbeleid. Tussen de Europese Unie en ieder land apart zijn afspraken gemaakt over de samenwerking. Daarnaast zijn er multilaterale verdragen gesloten over grensoverschrijdende vraagstukken.
Inhoudsopgave van deze pagina:
Het eerste buurlandenbeleid uit 2004
Het eerste alomvattende programma voor nabuurschapsbeleid dateert uit 2004. Ontwikkelingen in de buurlanden zoals de conflicten tussen Rusland en Oekraïne (over de gastoevoer in 2009, de burgeroorlog en annexatie van de Krim in 2013-2014), de Arabische Lente (2010-2011) en de opkomst van de Islamitische Staat en de burgeroorlog in Syrië bewogen de EU om het beleid telkens weer bij te stellen. De laatste grondige herziening stamt uit 2015.
Hiervoor was het nabuurschapsbeleid lange tijd ondergebracht in zowel het buitenlands beleid als het beleid uitbreiding. Na de val van de Muur in 1989 werd er een uitvoerig programma opgesteld om de landen van het voormalig Oostblok bij te staan. Groot verschil met het nabuurschapsbeleid is dat die programma's er al snel op gericht waren om die landen toe te laten treden tot de EU.
Multilaterale steunprogramma's
Met deelnemende buurlanden worden afspraken gemaakt over zaken waar de EU en deze landen veel met elkaar te maken hebben zoals bijvoorbeeld migratie, transport en energie. Verder worden op bilaterale en multilaterale basis Europese steunprogramma's gestart die onder anderen democratische processen aan de Europese buitengrenzen moeten bevorderen. Zo wordt in principe voor elk deelnemend buurland een actieplan opgesteld. In deze plannen worden beoogde politieke en economische hervormingen vastgelegd die op de korte en middellange termijn (3 tot 5 jaar) moeten worden gerealiseerd.
Voor grensoverstijgende thema's worden ook multilaterale verdragen gesloten, zoals het migratiepact met landen rond de Middellandse Zee, en het Oostelijk Partnerschap met de landen in Oost-Europa en de Kaukasus. Om de samenwerking te verwezenlijken kreeg het Europese Nabuurschapsinstrument (ENI) tussen 2014-2020 een bedrag van zo'n 15 miljard euro toegewezen.
Bij de besluitvorming op dit terrein geldt dat het kader waarin het beleid voor buurlanden wordt uitgezet onderdeel is van het algemene buitenlands beleid van de Europese Unie. Binnen het opgestelde kader wordt het beleid vormgegeven door een aantal internationale overeenkomsten, die per land worden afgesloten. Bij het sluiten van deze overeenkomsten spelen de Europese Commissie, de Raad, de Hoge Vertegenwoordiger voor het Buitenlands en Veiligheidsbeleid en het Europees Parlement een rol. Voor internationale overeenkomsten geldt dat de Raad de Europese Commissie machtigt om te onderhandelen. Bij overeenkomsten op het terrein van buitenlands en veiligheidsbeleid beslist de Raad. Bij overeenkomsten op andere terreinen beslist de Raad, met goedkeuring van het Europees Parlement.
Europees orgaan |
Verantwoordelijke |
---|---|
Europese Commissie |
Eurocommissaris voor Nabuurschap en Uitbreiding Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor een sterker Europa in de wereld |
Parlementaire commissie Europees Parlement |
|
Nederlands lid commissie Europees Parlement |
Lid/leden Plaatsvervanger(s) |
Raad van de Europese Unie |
|
Nederlandse afvaardiging Raad van Ministers |
Wopke Hoekstra (CDA), minister van Buitenlandse Zaken |
Invloed nationale parlementen
Nationale parlementen van de lidstaten kunnen binnen acht weken nadat de Europese Commissie een voorstel heeft bekendgemaakt, laten weten dat de Europese Unie zich niet met het onderwerp zou moeten bezighouden.
Vanuit het Nederlandse parlement zijn bij dit beleidsterrein betrokken:
Nederlands orgaan |
Verantwoordelijke |
---|---|
Tweede Kamer |
|
Eerste Kamer |
Eerste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) |
Betrokken bij uitvoering
Betrokken instantie EU/internationaal |
Verantwoordelijke |
---|---|
Dienst |
|
Dienst |
|
Organisatie |
Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) |
Het beleid over buurlanden van de Europese Unie heeft geen eigen juridische basis in de Europese verdragen. Het valt onder de artikelen aangaande het buitenlands beleid in het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU):
-
-beginselen en basis: VEU titel V (artikelen 21 t/m 46)
-
-internationale overeenkomsten en organisaties: vijfde deel VwEU titel V (artikelen 216-219), vijfde deel VwEU titel VI (artikelen 220-221)