Afdeling 9 - Onderzoek en technologische ontwikkeling

Inhoudsopgave van deze pagina:


III-248: Doelstellingen Europees onderzoek en technologische ontwikkeling

  • 1. 
    Het optreden van de Unie is erop gericht haar wetenschappelijke en technologische grondslagen te versterken door de totstandbrenging van een Europese onderzoeksruimte waarbinnen onderzoekers, wetenschappelijke kennis en technologieën vrij circuleren, tot de ontwikkeling van het concurrentievermogen van de Unie en van haar industrie bij te dragen en de onderzoeksactiviteiten te bevorderen die uit hoofde van andere hoofdstukken van de Grondwet nodig worden geacht.
  • 2. 
    Voor de toepassing van het bepaalde in lid 1 stimuleert zij in de gehele Unie ondernemingen, waaronder kleine en middelgrote ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten bij hun inspanningen op het gebied van hoogwaardig onderzoek en hoogwaardige technologische ontwikkeling. De Unie ondersteunt hun streven naar onderlinge samenwerking, waarbij het beleid er vooral op gericht is onderzoekers in staat te stellen vrijelijk samen te werken over de grenzen heen, en ondernemingen in staat te stellen de mogelijkheden van de interne markt te benutten, in het bijzonder door openstelling van de nationale overheidsopdrachten, vaststelling van gemeenschappelijke normen en opheffing van de wettelijke en fiscale belemmeringen welke die samenwerking in de weg staan.
  • 3. 
    Alle activiteiten van de Unie op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling, met inbegrip van demonstratieprojecten, worden vastgesteld en uitgevoerd overeenkomstig deze afdeling.

III-249: Totstandkoming Europees onderzoek en technologische ontwikkeling

Voor de verwezenlijking van de in artikel III-248 genoemde doelstellingen onderneemt de Unie de volgende activiteiten, die de activiteiten van de lidstaten aanvullen:

  • a) 
    uitvoering van programma's voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, waarbij de samenwerking met en tussen ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten wordt bevorderd;
  • b) 
    bevordering van de samenwerking van de Unie met derde landen en internationale organisaties inzake onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie;
  • c) 
    verspreiding en exploitatie van de resultaten van de activiteiten van de Unie inzake onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie;
  • d) 
    stimulering van de opleiding en de mobiliteit van onderzoekers in de Unie.
 

III-250: Coördinatie onderzoeksbeleid

  • 1. 
    De Unie en de lidstaten coördineren hun activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling om zodoende de onderlinge samenhang van het beleid van de lidstaten en het beleid van de Unie te verzekeren.
  • 2. 
    De Commissie kan in nauwe samenwerking met de lidstaten initiatieven nemen om de in lid 1 bedoelde coördinatie te bevorderen, met name initiatieven om richtsnoeren en indicatoren vast te stellen, de uitwisseling van beste praktijken te regelen en de nodige elementen met het oog op periodieke controle en evaluatie te verzamelen. Het Europees Parlement wordt ten volle in kennis gesteld.

III-251: Meerjarenkaderprogramma voor financiering Europese onderzoeksactiviteiten

  • 1. 
    Bij Europese wet wordt het meerjarenkaderprogramma vastgesteld waarin alle activiteiten die door de Unie worden gefinancierd, zijn opgenomen. Deze wet wordt vastgesteld na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité.

    In het kaderprogramma:

    • a) 
      worden de wetenschappelijke en technologische doelstellingen die met de in artikel III-249 bedoelde activiteiten moeten worden verwezenlijkt, alsmede de daarmee samenhangende prioriteiten, vastgesteld;
    • b) 
      worden de grote lijnen van deze activiteiten aangegeven;
    • c) 
      worden het totale maximumbedrag van en gedetailleerde regels voor de financiële deelneming van de Unie aan het kaderprogramma, alsmede de onderscheiden deelbedragen voor elk van de voorgenomen activiteiten, vastgelegd.
  • 2. 
    Het meerjarenkaderprogramma wordt naar gelang van de ontwikkeling van de situatie aangepast of aangevuld.
  • 3. 
    Bij Europese wet van de Raad worden de specifieke programma's vastgesteld ter uitvoering van het meerjarenkaderprogramma binnen iedere activiteit. In ieder specifiek programma worden de bepalingen voor de uitvoering ervan, de looptijd en de nodig geachte middelen vastgelegd. Het totaal van de in de specifieke programma's vastgelegde nodig geachte bedragen mag niet meer belopen dan het voor het kaderprogramma en voor iedere activiteit vastgelegde totale maximumbedrag. Deze wet wordt vastgesteld na raadpleging van het Europees Parlement en van het Economisch en Sociaal Comité.
  • 4. 
    Ter aanvulling op de in het meerjarenkaderprogramma geplande activiteiten worden bij Europese wet de maatregelen vastgesteld die nodig zijn om de Europese onderzoeksruimte te realiseren. Zij wordt vastgesteld na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité.

III-252: Uitvoering van het meerjarenkaderprogramma

  • 1. 
    Voor de uitvoering van het meerjarenkaderprogramma worden bij Europese wet of kaderwet de volgende regels vastgesteld:
    • a) 
      de regels voor de deelneming van ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten;
    • b) 
      de regels voor de verspreiding van de onderzoeksresultaten.

    De Europese wet of kaderwet wordt vastgesteld na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité.

  • 2. 
    Bij de uitvoering van het meerjarenkaderprogramma kunnen bij Europese wet aanvullende programma's worden vastgesteld waaraan alleen wordt deelgenomen door bepaalde lidstaten, die zorg dragen voor de financiering daarvan, onder voorbehoud van eventuele deelneming van de Unie.

    Bij Europese wet worden de regels voor de aanvullende programma's vastgesteld, met name voor wat betreft de verspreiding van de kennis en de toegang van andere lidstaten. Zij wordt vastgesteld na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en met de goedkeuring van de betrokken lidstaten.

  • 3. 
    Bij de uitvoering van het meerjarenkaderprogramma kan bij Europese wet worden voorzien in deelneming aan door verscheidene lidstaten opgezette onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's, met inbegrip van deelneming aan de voor de uitvoering van die programma's tot stand gebrachte structuren; deze deelneming behoeft de goedkeuring van de betrokken lidstaten.

    De Europese wetten worden vastgesteld na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité.

  • 4. 
    Bij de uitvoering van het meerjarenkaderprogramma kan de Unie voorzien in samenwerking van de Unie met derde landen of internationale organisaties op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling en demonstratie.

    De regels voor deze samenwerking kunnen worden vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en de betrokken derde partijen.

III-253: Oprichting gemeenschappelijke ondernemingen of andere structuren

De Raad kan op voorstel van de Commissie bij Europese verordening of Europees besluit vaststellen, dat gemeenschappelijke ondernemingen of andere structuren worden opgericht ten dienste van de goede uitvoering van programma's van de Unie voor onderzoek en technologische ontwikkeling en demonstratie. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité.

III-254: Ruimteonderzoek

  • 1. 
    Om de wetenschappelijke en technische vooruitgang, het industriële concurrentievermogen en de uitvoering van haar beleid te bevorderen, stippelt de Unie een Europees ruimtevaartbeleid uit. Daartoe kan zij gemeenschappelijke initiatieven bevorderen, onderzoek en technologische ontwikkeling steunen en de nodige inspanningen coördineren voor de verkenning en het gebruik van de ruimte.
  • 2. 
    Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in lid 1 bedoelde doelstellingen, worden bij Europese wet of kaderwet maatregelen vastgesteld, die de vorm kunnen hebben van een speciaal Europees ruimtevaartprogramma.
  • 3. 
    De Unie gaat elke nuttige relatie aan met het Europees Ruimteagentschap.
 

III-255: Verslaglegging onderzoeksbeleid door Europese Commissie

Aan het begin van ieder jaar legt de Commissie aan het Europees Parlement en aan de Raad een verslag voor. Dit verslag heeft betrekking op de activiteiten inzake onderzoek en technologische ontwikkeling en inzake verspreiding van de resultaten in het voorafgaande jaar, alsmede op het werkprogramma van het lopende jaar.


Toelichting door Nederlandse regering

Op het terrein van onderzoek en technologische ontwikkeling is een aantal wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de bepalingen in het EG-Verdrag (artikelen 163 tot en met 173 EG-Verdrag). Zo is expliciet vermeld dat de Unie streeft naar een Europese onderzoeksruimte waarin onderzoekers, wetenschappelijke kennis en technologie vrijelijk kunnen circuleren (artikel III-248, eerste lid). Dit sluit aan bij de ontwikkelingen in het kader van de Lissabon-strategie, waarbinnen het begrip Europese onderzoeksruimte zijn intrede heeft gedaan.

Voorts wordt bepaald dat dit beleidsterrein een gedeelde bevoegdheid van de Unie en de lidstaten is. De Commissie krijgt de bevoegdheid om naast het kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling ook andere wettelijke maatregelen te nemen ter uitvoering van de Europese onderzoeksruimte. Dit geeft de Commissie meer mogelijkheden om een krachtiger Europees beleid voor onderzoek en innovatie te voeren. Hierbij zij opgemerkt dat ten aanzien van deze gedeelde bevoegdheid is vastgelegd dat de uitoefening van de bevoegdheid op dit terrein door de Unie, de lidstaten niet mag verhinderen hun bevoegdheid uit te oefenen (artikel I-14, derde lid). In een aan de Slotakte gehechte Verklaring betreffende artikel III-248 (Verklaring 21) wordt bovendien gesteld dat de actie van de Unie op het terrein van onderzoek en technologische ontwikkeling rekening zal houden met de fundamentele oriëntaties en keuzen van het onderzoeksbeleid van de lidstaten.

Het belang van zowel onderzoek als het concurrentievermogen van de industrie wordt onderstreept in de tekst van artikel III-248.

Nieuw is artikel III-254 dat bepaalt dat de Unie een Europees ruimtevaartbeleid zal ontwikkelen en voor het realiseren van haar doelen bij wet maatregelen zal vaststellen, eventueel in de vorm van een ruimtevaartprogramma. De Unie zal hierbij iedere nuttige relatie met het Europees Ruimteagentschap (European Space Agency (ESA)) aangaan. De Unie hehet EGeft hiermee een aanvullende bevoegdheid op het gebied van ruimtevaart. De regering heeft voor opname van deze passage gepleit.