Artikel I-19: De instellingen van de Unie

I-18
Artikel I-19
I-20

Inhoudsopgave van deze pagina:


  • 2. 
    Iedere instelling handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar in de Grondwet zijn toegedeeld en volgens de daarin bepaalde procedures en voorwaarden. De instellingen werken loyaal samen.

1.

Toelichting Nederlandse regering

Algemeen

Het debat over institutionele hervormingen vormde de meest prominente discussie in de Conventie en de IGC. Consensus bestond over het feit dat, ook na het Verdrag van Nice, verdere hervorming en versterking van de instellingen noodzakelijk was, teneinde een Unie van vijfentwintig of meer lidstaten adequaat te laten functioneren. Over de wijze waarop een dergelijke versterking van de instellingen diende plaats te vinden, liepen de meningen echter zeer uiteen. De meest omstreden onderwerpen waren de vormgeving van het voorzitterschap, de samenstelling van de Commissie en het Europees Parlement en de weging van de stemmen in de Raad.

Nederland heeft in het institutionele debat, tezamen met de Benelux-partners, een prominente rol gespeeld. In het Benelux-memorandum (aan het parlement toegezonden op 5 december 2002, genoemd in Kamerstukken, 21501-20, nr. 209; eu020000267) is een visie uiteengezet op de institutionele architectuur die is gebaseerd op de beginselen van de communautaire methode. Daarbij is gepleit voor het versterken van die institutionele elementen die het gemeenschappelijk belang bevorderen.

Meer in het bijzonder is een pleidooi gehouden voor het versterken van de Commissie door haar het exclusieve initiatiefrecht voor wetgeving te verlenen alsmede het recht van voorstel voor de meerjarenprogrammering van de Unie. In de laatste fase van de Conventie hebben de Benelux-landen een amendement ingediend op de institutionele voorstellen van het presidium (aan het parlement toegezonden op 9 mei 2003, genoemd in Kamerstukken II, 21501-02, nr. 473; eu03000083). Hierin is de visie van het Benelux-memorandum uitgewerkt in concrete verdragsartikelen voor Titel IV van Deel I van het Grondwettelijk Verdrag.

Veel van de Benelux-voorstellen hebben hun weg gevonden naar het Grondwettelijk Verdrag. Op sommige punten moesten echter compromissen worden gesloten. Zo is de vaste voorzitter van de Europese Raad, waar de Benelux-landen zich tegen verzetten, er toch gekomen. Desalniettemin meent de regering dat sprake is van een eindresultaat dat een acceptabel institutioneel evenwicht vertegenwoordigt.

Bij de toelichting op de verschillende instellingen zullen zowel de artikelen uit Titel IV van het eerste Deel van het Grondwettelijk Verdrag worden betrokken, als de corresponderende artikelen over de instellingen in het derde Deel van het Grondwettelijk Verdrag (Titel VI, Hoofdstuk I).

Bij dit artikel

Dit artikel beschrijft het eenvormige institutioneel kader. Nieuw is dat de Europese Raad een aparte instelling is geworden. Zoals reeds aangegeven bij het algemene oordeel, ziet de regering dit als een logisch en juist gevolg van de toegenomen rol van de Europese Raad. In bijlage 4 horende bij deze toelichting is een overzicht opgenomen van de gevallen waarin het Grondwettelijk Verdrag een concrete rol voor de Europese Raad voorziet. Uit deze ontwikkeling vloeit ook voort dat het Hof van Justitie bevoegd is de wettigheid na te gaan van handelingen van de Europese Raad die beogen rechtsgevolgen voor derden tot stand te brengen (artikel III-365). Ook kan het Hof van Justitie vaststellen dat de Europese Raad in strijd met het Grondwettelijk Verdrag heeft nagelaten een besluit te nemen (artikel III-367).

De Europese Rekenkamer - die sinds het Verdrag van Maastricht tot één van de vijf instellingen behoort - is in het Grondwettelijk Verdrag niet opgenomen in de opsomming van artikel I-19, tweede lid, maar wordt genoemd in Hoofdstuk II 'De overige instellingen en organen van de Unie', tezamen met de Europese Centrale Bank en de adviesorganen van de Unie. In artikel I-31, eerste lid, wordt wel uitdrukkelijk bepaald dat de Rekenkamer een instelling is. De regering acht de keuze voor deze indeling te billijken. Op deze wijze worden immers de instellingen met wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende bevoegdheden tezamen gegroepeerd, terwijl de overige instellingen en organen in een apart hoofdstuk staan. Deze indeling heeft overigens geen materiële gevolgen voor de positie van de Europese Rekenkamer.

De benaming 'Europese Commissie' in artikel I-19 is nieuw. In het EG-Verdrag en het EU-Verdrag wordt stelselmatig de term 'Commissie' gebruikt. Dit vormt een codificatie van een in het dagelijkse spraakgebruik reeds lang bestaande praktijk.

In artikel I-19, derde lid, wordt vastgelegd dat de instellingen handelen binnen de grenzen van de door het Verdrag verleende bevoegdheden. Dit zogenoemde attributiebeginsel was reeds vastgelegd in de artikelen 5 en 7 van het EG-Verdrag. Tevens is in dit derde lid vastgelegd dat de instellingen gehouden zijn loyaal samen te werken (nieuw ten opzichte van het EG-Verdrag, maar in overeenstemming met jurisprudentie van het Hof van Justitie gebaseerd op artikel 10 EG-Verdrag).

2.

Toelichting Belgische regering

Essentieel in deze bepaling is dat de Europese Raad wordt omgevormd tot een volwaardige instelling van de Unie. De Europese Raad van staats- en regeringsleiders komt inderdaad niet voor in de huidige lijst met Europese instellingen.

3.

Ontwikkeling artikel

1984

De aan de Unie opgedragen taken worden vervuld door haar instellingen en organen. De instellingen van de Unie zijn:

  • het Europese Parlement,
  • de Raad van de Unie,
  • de Commissie,
  • het Hof van Justitie,
  • de Europese Raad.

Toelichting

In de toelichting bij dit ontwerp-Verdrag becommentarieerde Spinelli de instellingen van de Unie als volgt:

  • 20. 
    De instellingen van de Unie zijn niet als doel op zich opgevat, maar als instrument om de Unie in staat te stellen bevoegdheden uit te oefenen die onontbeerlijk zijn om aan de gemeenschappelijke behoeften van de burgers en van de Europese samenleving in deze tijd te voldoen.
  • 21. 
    Deze behoeften zijn duidelijk omschreven, zowel in de interne doelstellingen van de Unie, waar de traditionele economische en sociale doelstellingen van de Gemeenschap gepaard gaan met het streven naar
    • volledige werkgelegenheid,
    • de afschaffing van de regionale onevenwichtigheden,
    • de milieubescherming, en
    • de noodzaak de Unie zodanig economisch te structureren dat zij het hoofd kan bieden aan economische veranderingen,

    alsook in haar naar buiten toe gerichte doelstellingen, waarbij talrijke aspecten van de internationaLe betrekkingen, ook op het gebied van politiek of veiligheid, de in de tekst overgenomen doelstellingen van economie en ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap vergezellen.

1994
  • 1. 
    De instellingen van de Unie zijn:
    • het Europees Parlement;
    • de Europese Raad;
    • de Raad;
    • de Commissie;
    • het Hof van Justitie.
  • 2. 
    Specifieke, in de Grondwet vastgelegde taken worden uitgevoerd door:
    • het Comité van de Regio's;
    • de Europese Centrale Bank;
    • de Rekenkamer;
    • het Economisch en Sociaal Comité.
  • 3. 
    Onverminderd de bepalingen van de Verdragen kunnen bij organieke wet andere organen en instanties met rechtspersoonlijkheid worden ingesteld die specifieke taken krijgen toebedeeld. In genoemde wet worden tevens hun statuten vastgesteld, alsook de wijze waarop zij aan controle worden onderworpen.
2003
  • 1. 
    De Unie beschikt over één enkel institutioneel kader dat ertoe strekt:
    • de doelstellingen van de Unie na te streven,
    • de waarden van de Unie te bevorderen,
    • de belangen van de Unie, van haar burgers en van haar lidstaten te dienen,

    en de samenhang, de doeltreffendheid en de continuïteit van het beleid en van het optreden van de Unie gericht op het verwezenlijken van haar doelstellingen, te verzekeren.

  • 2. 
    Dit institutioneel kader omvat:

    Het Europees Parlement,

    De Europese Raad,

    De Raad van Ministers,

    De Europese Commissie,

    Het Hof van Justitie van de Europese Unie,

    De Europese Centrale Bank,

    De Rekenkamer.

  • 3. 
    Elke instelling treedt op binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de Grondwet zijn toegekend, conform de procedures en volgens de voorwaarden die daarin zijn omschreven. De instellingen werken onderling loyaal samen.

Voetnoot bij lid 3:

P.m.: in een ander deel van de Grondwet moet een zin met de volgende strekking worden opgenomen: "Bij de vervulling van hun taken steunen de instellingen op een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat.".

2003
  • 3. 
    Elke instelling handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de Grondwet zijn toegekend, volgens de procedures en de voorwaarden die daarin zijn omschreven. De instellingen werken onderling loyaal samen.
2003
  • 3. 
    Elke instelling handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de Grondwet zijn toegekend, volgens de procedures en de voorwaarden die daarin zijn omschreven. De instellingen werken onderling loyaal samen.
2003
  • 3. 
    Elke instelling handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de Grondwet zijn toegekend en volgens de daarin bepaalde procedures en voorwaarden. De instellingen werken loyaal samen.
2004
  • 2. 
    Iedere instelling handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar in de Grondwet zijn toegedeeld en volgens de daarin bepaalde procedures en voorwaarden. De instellingen werken loyaal samen.