Afdeling 2 - De jaarlijkse begroting van de Unie

Inhoudsopgave van deze pagina:


III-309: Begrotingsjaar

Het begrotingsjaar begint op 1 januari en sluit op 31 december.

III-310: Bepalingen bij vaststelling jaarlijkse begroting

De jaarlijkse begroting van de Unie wordt bij Europese wet vastgesteld overeenkomstig de volgende bepalingen:

  • 1. 
    Iedere instelling maakt voor 1 juli een raming op van haar uitgaven voor het volgende begrotingsjaar. De Commissie voegt deze ramingen samen in een ontwerp-begroting, die afwijkende ramingen kan inhouden.

    Deze ontwerp-begroting omvat een raming van de ontvangsten en een raming van de uitgaven.

  • 2. 
    De Commissie legt uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de begroting wordt uitgevoerd, een voorstel voor de ontwerp-begroting aan het Europees Parlement en aan de Raad voor.

    De Commissie kan de ontwerp-begroting in de loop van de begrotingsprocedure wijzigen totdat het in lid 5 bedoelde bemiddelingscomité bijeen wordt geroepen.

  • 3. 
    De Raad stelt zijn standpunt [*] over de ontwerp-begroting vast en deelt dit standpunt uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de begroting wordt uitgevoerd, aan het Europees Parlement mee. De Raad stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van de redenen die hem hebben geleid tot het vaststellen van zijn standpunt.
  • 4. 
    Indien het Europees Parlement binnen een termijn van 42 dagen na deze mededeling:
    • a) 
      het standpunt van de Raad goedkeurt, wordt de Europese wet houdende vaststelling van de begroting vastgesteld;
    • b) 
      zich niet heeft uitgesproken, wordt de Europese wet houdende vaststelling van de begroting geacht te zijn vastgesteld;
    • c) 
      met een meerderheid van zijn leden amendementen aanneemt, wordt de geamendeerde ontwerp-begroting toegezonden aan de Raad en aan de Commissie. De voorzitter van het Europees Parlement roept in overleg met de voorzitter van de Raad onverwijld het bemiddelingscomité bijeen. Het bemiddelingscomité komt evenwel niet bijeen indien de Raad binnen een termijn van tien dagen na de toezending van de ontwerp-begroting aan het Europees Parlement meedeelt dat hij de amendementen van het Parlement aanvaardt.
  • 5. 
    Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal vertegenwoordigers van het Europees Parlement. Het bemiddelingscomité heeft tot taak, binnen een termijn van 21 dagen nadat het is bijeengeroepen, op basis van de standpunten van het Europees Parlement en van de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad of van hun vertegenwoordigers en met een meerderheid van de vertegenwoordigers van het Europees Parlement overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke ontwerp-tekst.

    De Commissie neemt deel aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité en neemt de nodige initiatieven om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen.

  • 6. 
    Indien het bemiddelingscomité binnen de in lid 5 bedoelde termijn van 21 dagen overeenstemming bereikt over de gemeenschappelijke ontwerp-tekst, beschikken het Europees Parlement [**] en de Raad [*] over een termijn van veertien dagen, te rekenen vanaf de datum van deze overeenstemming, om de gemeenschappelijke ontwerp-tekst goed te keuren.
  • 7. 
    Indien, binnen de in lid 6 genoemde periode van veertien dagen:
    • a) 
      zowel het Europees Parlement als de Raad de gemeenschappelijke ontwerp-tekst goedkeurt of geen besluit neemt, of één van deze instellingen de gemeenschappelijke ontwerptekst goedkeurt terwijl de andere geen besluit neemt, wordt de Europese wet houdende vaststelling van de begroting geacht definitief te zijn vastgesteld overeenkomstig de gemeenschappelijke ontwerp-tekst, of
    • b) 
      zowel het Europees Parlement met een meerderheid van de stemmen van zijn leden, als de Raad de gemeenschappelijke ontwerp-tekst afwijst, of indien één van deze instellingen de gemeenschappelijke ontwerp-tekst afwijst en de andere geen besluit neemt, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerp-begroting ingediend, of
    • c) 
      het Europees Parlement met een meerderheid van de stemmen van zijn leden de gemeenschappelijke ontwerp-tekst afwijst terwijl de Raad deze goedkeurt, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerp-begroting ingediend, of
    • d) 
      het Europees Parlement de gemeenschappelijke ontwerp-tekst goedkeurt, terwijl de Raad deze afwijst, kan het Europees Parlement binnen veertien dagen na de afwijzing door de Raad met een meerderheid van de stemmen van zijn leden en met drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen besluiten alle of een aantal van de in lid 4, onder c), bedoelde amendementen te bevestigen. Indien een amendement van het Parlement niet wordt bevestigd, wordt het in het bemiddelingscomité overeengekomen standpunt ten aanzien van de begrotingsposten waarop de amendementen betrekking hebben, ingenomen. De Europese wet houdende vaststelling van de begroting wordt geacht op deze basis definitief te zijn vastgesteld.
  • 8. 
    Indien het bemiddelingscomité niet binnen de in lid 5 bedoelde 21 dagen overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijke ontwerp-tekst, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerpbegroting ingediend.
  • 9. 
    Wanneer de in dit artikel omschreven procedure is afgesloten, constateert de voorzitter van het Europees Parlement dat de Europese wet houdende vaststelling van de begroting definitief is vastgesteld.
  • 10. 
    Iedere instelling oefent de haar krachtens dit artikel toegekende bevoegdheden uit met inachtneming van de bepalingen van de Grondwet en van de krachtens de Grondwet vastgestelde rechtshandelingen, in het bijzonder die welke betrekking hebben op de eigen middelen van de Unie en op het evenwicht tussen ontvangsten en uitgaven.

 

III-311: Uitgaven in afwezigheid van een begrotingswet

  • 1. 
    Indien aan het begin van een begrotingsjaar de Europese wet houdende vaststelling van de begroting niet definitief is vastgesteld, kunnen de uitgaven maandelijks per hoofdstuk, overeenkomstig de bepalingen van de in artikel III-318 bedoelde Europese wet, worden verricht, steeds met een maximum van een twaalfde van de in hetzelfde hoofdstuk van het vorige begrotingsjaar opgenomen kredieten en zonder meer dan een twaalfde te bedragen van de in hetzelfde hoofdstuk van de voorliggende ontwerpbegroting opgenomen kredieten.
  • 2. 
    De Raad kan, op voorstel van de Commissie en met inachtneming van de overige in lid 1 gestelde voorwaarden, een Europees besluit vaststellen waarbij uitgaven van meer dan een twaalfde worden toegestaan overeenkomstig de bepalingen van de in artikel III-318 bedoelde Europese wet. De Raad zendt dit besluit onverwijld aan het Europees Parlement.

    Dit Europees besluit voorziet in de beschikbaarstelling van de nodige middelen voor de toepassing van dit artikel, met inachtneming van de in artikel I-53, leden 3 en 4, bedoelde Europese wetten.

    Het besluit wordt van kracht op de dertigste dag volgende op die van zijn aanneming indien het Europees Parlement binnen die termijn niet met een meerderheid van de stemmen van zijn leden besluit die uitgaven te verminderen.

III-312: Overdragen ongebruikte kredieten naar volgend begrotingsjaar

Onder de voorwaarden die worden vastgesteld bij de in artikel III-318 bedoelde Europese wet, kunnen de kredieten welke aan het einde van het begrotingsjaar ongebruikt zijn gebleven, worden overgedragen uitsluitend naar het eerstvolgende begrotingsjaar, voorzover deze kredieten niet betrekking hebben op personeelsuitgaven.

De kredieten worden ingedeeld in hoofdstukken, waarin de uitgaven worden gegroepeerd naar hun aard en bestemming en onderverdeeld overeenkomstig de in artikel III-318 bedoelde Europese wet.

De uitgaven

  • van het Europees Parlement,
  • van de Europese Raad en van de Raad,
  • van de Commissie en
  • van het Hof van Justitie van de Europese Unie

worden als afzonderlijke afdelingen in de begroting opgenomen, onverminderd een speciale regeling voor bepaalde gemeenschappelijke uitgaven.