TROELSTRA, Pieter Jelles

Pieter Jelles Troelstra

een van de twaalf oprichters en leider van de SDAP van 1894 tot 1925, is geboren te Leeuwarden op 20 april 1860 en overleden te Den Haag op 12 mei 1930. Hij was de zoon van Jelle Troelstra, rijksontvanger van de belastingen, en Grietje Landmeter. Dirk Jelles Troelstra was een jongere broer en Hendrika Troelstra een zus van hem. Op 11 november 1888 trad hij in het huwelijk met Sjoukje Maria Diderika Bokma de Boer, schrijfster, met wie hij een dochter en een zoon kreeg. Dit huwelijk werd ontbonden op 6 november 1907. Op 15 januari 1908 hertrouwde hij met Sjoukje Oosterbaan, huishoudster.

Troelstra heeft aan de wieg gestaan van de SDAP en gedurende een periode van ruim dertig jaar een leidende rol daarin gespeeld. Zijn roem dankt hij niet alleen aan zijn kwaliteiten als propagandist in woord en geschrift, maar mede aan zijn parlementair optreden in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, dat overigens ook getekend wordt door een fiasco in november 1918. Hij heeft behoord tot de groten van de Tweede Internationale in het tijdvak 1889-1914 en zich zelfs bijzondere inspanningen getroost om haar in de oorlogsjaren 1914-1918 nieuw leven in te blazen. Op theoretisch gebied heeft hij zich vooral bezig gehouden met de vraagstukken van de politieke overgangsvorm naar een socialistische maatschappij, zonder op dit terrein tot volkomen afgeronde resultaten te komen. Pieter Jelles was - het dient hier nadrukkelijk te worden gesignaleerd - Fries van geboorte en heeft als dichter zijn betekenis gehad in de Friese literatuur van zijn dagen. Als jong advocaat is hij na volbrachte juridische studie aan de universiteit van Groningen (1888) te Leeuwarden in aanraking gekomen met de reeds krachtige democratische en socialistische stromingen in het gewest. Deze Friese achtergrond is van wezenlijk belang geweest in het leven van de man die de leider van de Nederlandse sociaal-democratie zou worden, al heeft hij zijn geboortegrond in 1893 verlaten om zijn verdere leven in het westen des lands te leiden.

Eerst was hij enige jaren te Utrecht werkzaam, waar hij zijn orgaan De Baanbreker uitgaf. Toen de SDAP in augustus 1894 door haar twaalf apostelen werd gegrondvest, was zij vooreerst duidelijk een 'staf zonder leger', daar het gros van de socialistisch gezinde arbeiders nog achter de naar het anarchisme afzwenkende oude leidsman Domela Nieuwenhuis bleef staan. De nieuwe partij wilde vooral de parlementaire weg bewandelen, waarop met name de Duitse sociaal-democratie toentertijd reeds zulke spectaculaire successen behaald had. Inderdaad zag zij zich vanaf 1897 door een kleine fractie met Troelstra aan het hoofd in de Tweede Kamer vertegenwoordigd. Vooral door zijn begaafdheid als parlementair woordvoerder, als redenaar op volksvergaderingen alom in het land en als journalist (door middel van het sinds 1900 verschijnende dagblad Het Volk, waarvan hij hoofdredacteur werd) wist hij de jonge partij een snel groeiende aanhang onder de arbeidersklasse en de kleine burgerij te bezorgen. Ook uit de kring van intellectuelen en kunstenaars stroomden de SDAP aldra waardevolle krachten toe. Een periode van opgang was begonnen, die vrij scherp onderbroken werd door de gebeurtenissen van het woelig kwartaal van 1903, toen de gehele linkse arbeidersbeweging met inbegrip van de SDAP een algemene staking afkondigde tegen de knevelwetten van de rechtse regering, een actie die met een grote nederlaag eindigde. Troelstra had zich door zijn revolutionair sentiment eerst laten meeslepen in de beweging, die hij in een later stadium met een van de voor hem zo kenmerkende plotselinge koerswendingen weer trachtte af te remmen.

Sindsdien botsten de stromingen binnen de eigen partij op soms felle wijze op elkaar, waarbij de parlementariër Troelstra als middenman trachtte te fungeren tussen de orthodox-marxistische linkervleugel en de pragmatische reformisten aan de rechterflank. Een en ander droeg er toe bij dat zijn positie binnen de partijorganisatie zelf veelal moeilijk was, hetgeen gecompenseerd werd door zijn groeiende populariteit bij de massa van de arbeidersaanhangers, een populariteit die op zijn persoonlijk charisma berustte. Nadat in 1909 een uiterst-linkse marxistische groep was uitgestoten - vroege kern van de latere Communistische Partij in Nederland (CPN) - volgden jaren van snelle expansie van de partij en haar kiezersaanhang. Veel indruk maakten de grote betogingen voor algemeen kiesrecht, de Rode Dinsdagen, die onder Troelstra's aanvoering bij de opening van de Staten Generaal in 1911 en 1912 werden gehouden. Een en ander resulteerde in een grote overwinning bij de Kamerverkiezingen van 1913, die de SDAP met één slag tot een der belangrijkste politieke formaties van het land maakten. De partij zag zich toen voor de vraag geplaatst van al dan niet deelneming aan een linkse regering. Uiteindelijk leidden de interne beraadslagingen, waarin Troelstra weer geen al te vaste koers volgde, tot een afwijzing van deze mogelijkheid. Ook de komende decennia, tot 1939 toe, zou de SDAP, die zo vroeg met dit probleem geconfronteerd werd, van regeringsverantwoordelijkheid uitgesloten blijven. De invoering van het algemeen mannenkiesrecht in 1917 zou haar geen verdere opzienbarende groei bezorgen, maar aan de kerkelijke partijen van rechts een meerderheidspositie verschaffen.

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914, die vele socialistische illusies verstoorde, stelde Troelstra als parlementair leidsman van de SDAP zich achter de Nederlandse regering, die de neutraliteit van het land trachtte te bewaren, met de befaamde woorden dat de nationale gedachte thans de nationale geschillen diende te overheersen. Zoals gezegd zou hij zich spoedig beijveren om de verbroken contacten tussen de socialistische partijen in Europa te herstellen ten gunste van een gemeenschappelijk optreden voor de vrede. Dit streven vond zijn hoogtepunt tijdens besprekingen te Stockholm in 1917, maar bleef ten slotte vruchteloos. Troelstra's min of meer uitgesproken pro-Duitse sympathieën werden hem uiteraard in het andere, geallieerde kamp niet ten goede aangerekend. Het jaar 1917 zag ook het begin van de Russische revolutie, in 1918 gevolgd door de omwentelingen in de landen van Centraal-Europa en de wapenstilstand. Teleurgesteld in zijn verwachtingen van herstel van de Internationale tijdens de oorlog, gefrustreerd wellicht ook door het langzame tempo van hervormingen langs parlementaire weg werd hij opnieuw als in 1903 door revolutionaire gevoelens overmeesterd, hetgeen zich in de novemberdagen van 1918 op dramatische wijze manifesteerde. In de Tweede Kamer kondigde hij aan dat de arbeidersklasse hier te lande, evenals in Duitsland, de politieke macht zou overnemen, maar binnen een week moest hij erkennen zich in de schatting van de machtsverhoudingen vergist te hebben. Tot goed begrip van de verwikkelingen anno 1918, die de verdere lotgevallen van de partij tijdens het interbellum in hoge mate bleven bepalen en die voor Troelstra's parlementaire invloed fnuikend bleken, dient de duidelijke minderheidspositie van de SDAP in het oog te worden gehouden. Aan de linkerzijde werd zij opgedreven door de anarcho-syndicalisten en revolutionair-socialisten (weldra communisten geheten), aan de rechterzijde geflankeerd door op confessionele grondslag berustende roomskatholieke en protestants-christelijke organisaties, die een aanzienlijk deel van de arbeidersbevolking blijvend in het kamp van de rechtse politieke partijen hielden. Het was een situatie die Troelstra zich weliswaar reeds vroeg gerealiseerd had en met het oog waarop hij al in 1902 in de zogenaamde schoolkwestie een aan de confessionelen tegemoetkomend standpunt ingenomen had. Dit neemt niet weg dat een doorbraak naar de massa van de gelovige arbeidersbevolking was uitgebleven en dat de contra-beweging ook in november 1918 juist uit deze kringen kwam. Bovendien moet men in het oog houden dat het in 1906 gestichte moderne NVV met de SDAP wel nauwe contacten onderhield, maar lering puttend uit de nederlaag van de stakingsbeweging van 1903, niet gauw geneigd was aan een herhaling van dergelijke revolutionaire avonturen steun te verlenen.

Troelstra bleef gedurende zijn laatste actieve politieke jaren (tot 1925) zijn visie op een eventueel ook revolutionaire weg naar een socialistische samenleving handhaven. Ook met de theoretische aspecten van dit vraagstuk hield hij zich intensief bezig. Op het internationaal socialistisch congres te Genève in 1920 presenteerde hij zijn Anregungen zum politischen System der Sozial-Demokratie en in eigen land werd hij voorzitter van een partijcommissie, die in datzelfde jaar ingesteld werd om de politieke aspecten van de socialisatie te bestuderen. In feite stond aan Troelstra, hoe weinig zelfstandig theoreticus hij ook was, de interpretatie voor ogen van enige aanwijzingen van Marx en Engels over de rol van de staat bij de overgang naar het socialisme. De formule 'dictatuur van het proletariaat' deed sinds het gebeuren in Rusland van 1917 weer opgeld, maar Troelstra zocht naar een eigen invulling van de gewenste staatsvorm die de arbeidersklasse na de verovering van de politieke macht zou moeten hanteren. Nieuwe uit het maatschappelijk leven zelf voortgekomen organen zouden daarbij een rol moeten spelen, er was zelfs sprake van een economisch parlement naast het politieke. Noch in de Internationale, waar zijn reputatie sinds de oorlogsjaren geleden had, noch in eigen partij vond hij voor zijn denkbeelden veel gehoor. Hij bleef er in de SDAP vrijwel alleen mee staan, hoezeer hij als agitatorische kracht aan het hoofd van de partij en de Volk-redactie nog steeds onmisbaar was. Hij steunde bovenal op zijn ongeëvenaarde, ook na 1918 ongeschokte populariteit onder de rank and file van de beweging.

Op het praktisch-politieke vlak bleef hij in zijn laatste jaren als parlementair leidsman van de SDAP geconfronteerd met het overwicht van de partijen van de zogenaamde rechtse coalitie. Wel leed de zittende regering een nederlaag inzake de voorgestelde vlootwet in 1923, waartegen de sociaal-democratie fel had geageerd. In zijn afscheidsrede in de Tweede Kamer concentreerde Troelstra zich opnieuw op het punt van de verstarring van de politieke verhoudingen in Nederland, maar het zou nog vele jaren duren voordat de 'uiterste noodzaak' van samenwerking met de SDAP met name voor de Rooms Katholieke Staatspartij was ingetreden. Troelstra trok zich in 1925 om gezondheidsredenen uit al zijn politieke functies terug. Op een gezamenlijk congres van SDAP en NVV viel hem een grootse hulde ten deel. Merkwaardigerwijs fungeerde hij bij dit afscheid in feite als een symbool van eenheid tussen partij en vakbeweging, die op dat moment zeer verdeeld waren over de afbakening van hun terrein. Resteerde de taak om door het samenstellen van zijn vierdelige Gedenkschriften (Wording, Groei, Branding en Storm; Amsterdam 1927, 1928, 1929, 1931) het beeld van eigen persoon en werk voor het nageslacht vast te leggen, een taak die Troelstra op eigen kracht niet meer kon voltooien. Zijn secretaris H.B. Wiardi Beckman verzorgde de uitgave van het vierde deel. Zijn begrafenis in 1930 werd opnieuw een demonstratie van de aanhankelijkheid van de gehele, mede door hem groot geworden beweging van de socialistische arbeiders.

Archief: 

Archief en collecties P.J. Troelstra in IISG (Amsterdam; vgl. Campfens, 229), Provinciale Bibliotheek van Friesland (Leeuwarden) en Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaesjesintrum (Leeuwarden).

Publicaties: 

Zie: E. Hueting, Fr. de Jong, Edz., R. Ney, Ik moet, het is mijn roeping (Amsterdam 1981) 202-203, waarin ontbreken: Moderne ketters en hoe zij worden vervolgd. Zaak Poutsma (Leeuwarden 1893) en Sociaal Christendom. Bijdrage tot den strijd over de verhouding van Christendom en socialisme (Amsterdam 1902). Voor zijn poëzie: Samle Fersen (Baarn, Leeuwarden 1981).

Literatuur: 

Bymholt, Geschiedenis; H.G. Cannegieter, 'Karakterschets: Mr. Pieter Jelles Troelstra' in: Morks Magazijn dec. (1924); A. Hahn Jr., Troelstra in de karikatuur (Amsterdam 1925); Vliegen, Kracht I, 209-220; J.H. Schaper, Een halve eeuw van strijd Deel I (Groningen 1933) 186-262; J. Winkler, Pieter Jelles Troelstra (Amsterdam 1933); J. Winkler, Profeet van een nieuwe tijd. Leven en streven van Mr. Pieter Jelles Troelstra (Amsterdam 1948); A.F. Mellink, 'Het politieke debuut van Mr. P.J. Troelstra (1891-1897)' in: Tijdschrift voor Geschiedenis, jrg. 83 (1970) 38-58; J. Troelstra, Mijn vader Pieter Jelles (Amsterdam 1952, 19803); H.F. Cohen in: BWN I, 590-594; E. Hueting, Fr. de Jong Edz., R. Ney, Troelstra en het model van de nieuwe staat (Assen 1980); F. de Jong Edz, 'Pieter Jelles Troelstra' in: Socialisme en Democratie, jrg. 37 (1980) 209-220; E. Hueting, Fr. de Jong Edz., R. Ney, Ik moet, het is mijn roeping. Een politieke biografie van Pieter Jelles Troelstra (Amsterdam 1981); A.F. Mellink, 'Pieter Jelles Troelstra (1860-1930)' in: Septentrion, Revue de culture néerlandaise, 13e jrg., nr. 3, 1984, 24-31; A.F. Mellink, 'De Gedenkschriften van Troelstra' in: BNA, 3 (1984) 5-37; P. Terpstra, Pieter Jelles Troelstra. Het leven van een strijder (Leeuwarden 1985); H.A. Bakker, Pieter Jelles Troelstra aan de Groningse Universiteit 1882-1888. 'De meest studentikooze van alle studenten' (Groningen 1988); J.J. Kalma, Mr. P.J. Troelstra (1860-1930). Fries dichter en Nederlands staatsman. Bibliografie van werk van en over hem chronologisch bijeengebracht (Leeuwarden 1988); H. Buiting, Richtingen- en partijstrijd in de SDAP. Het ontstaan van de Sociaal-Democratische Partij in Nederland (SDP) (Amsterdam 1989); M. Braun, De prijs van liefde. De eerste feministische golf, het huwelijksrecht en de vaderlandse geschiedenis (Amsterdam 1992); B. van Dongen, Revolutie of integratie (Amsterdam 1992); M. van der Linden (red.), Die Rezeption der Marxschen Theorie in den Niederlanden (Trier 1992); R. Hartman, 'P.J. Troelstra: advocaat en agitator' in: Van Troelstra tot Den Uyl. Het vijftiende jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 1994) 19-58; H. de Liagre Böhl, Met al mijn bloed heb ik voor U geleefd. Herman Gorter 1864-1927 (Amsterdam 1996); E. Hansen, P.A. Prosper, 'Transformation and Accomodation in Dutch Socialism: P.J. Troelstra and Social Democratic Political Theory, 1894-1914' in: European History Quarterly, 27, 1997, 475-503; T. Steenmeijer-Wielenga, De oare helte. Nynke fan Hichtum, de frou fan Piter Jelles (Leeuwarden 1997); C. Fasseur, 'Wilhelmina en Troelstra, de monarch en de socialist' in: H. Beliën, M. Bossenbroek G.J. van Setten (red.), In de vaart der volkeren. Nederlanders rond 1900 (Amsterdam 1998) 21-30; J.S. Wijne, De 'vergissing' van Troelstra (Hilversum 1999); F. Boterman, P. de Rooy, Op de grens van twee culturen (z.pl. 1999); J. de Roos, Besturen als kunst. Lokale sociaal-democraten 100 jaar verenigd (Amsterdam 2002).

Portret: 

P.J. Troelstra, 1916, IISG

Handtekening: 

Geboorteakte Troelstra dd. 4 juli 1889. Akte 157, datum akte 5 juli 1889; akteplaats Leeuwarderadeel. Als vader.

Auteur: 
Albert F. Mellink
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 1 (1986), p. 133-137
Laatst gewijzigd: 

25-08-2003