Buitenlands beleid (GBVB)
Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) van de EU richt zich voornamelijk op het wereldwijd bevorderen van democratie en mensenrechten, het stimuleren van vrije en eerlijke handel, en het garanderen van vrede en veiligheid. Daarom vinden regelmatig bijeenkomsten plaats tussen de ministers van Buitenlandse Zaken van Europese lidstaten. De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO), onder leiding van de Hoge Vertegenwoordiger Josep Borrell, vertegenwoordigt de EU in de rest van de wereld.
De bevoegdheden van de Europese Unie zijn beperkt op het gebied van buitenlands beleid. Elke lidstaat heeft een veto wanneer er in de Raad gestemd wordt over dit beleidsterrein. De lidstaten geven het veto niet op omdat het buitenlands beleid wordt beschouwd als kernonderdeel van de nationale soevereiniteit. De Commissie heeft wel een voorstel gepresenteerd om economische sancties met meerderheid van stemmen in te kunnen stellen wanneer de handels- of economische belangen van de Unie in het geding zijn.
De EU wil mensenrechten, democratie, gelijkheid en de rechtsstaat in de wereld bevorderen. Bij de uitvoering van deze doelen zijn voor de EU de belangrijkste instrumenten gezamenlijke verklaringen waarmee landen worden aangesproken op hun acties, en sancties zoals wapenembargo's of het bevriezen van tegoeden. Door de grote omvang van de Europese economie is de Europese Unie een factor van betekenis in de wereld.
Inhoudsopgave van deze pagina:
Vroege initiatieven
Door de jaren heen zijn er verschillende pogingen gedaan om een gezamenlijk buitenlands en veiligheidsbeleid te ontwikkelen. Zo probeerde men in 1954 een Europese Defensiegemeenschap op te richten. Dit mislukte echter op het laatste moment. In 1970 werd de Europese Politieke Samenwerking (EPS) in informele vorm tot stand gebracht.
Verdrag van Maastricht
Het beginsel van een gemeenschappelijk buitenlands beleid en het daarbij behorende veiligheidsbeleid is het Verdrag van Maastricht van 1992. Lidstaten besloten dat samenwerking op dit gebied sterker moest worden en de EU meer met één stem moest gaan spreken op het wereldtoneel.
Verdrag van Lissabon
Met het Verdrag van Lissabon (2009) zijn er een aantal veranderingen in het Europees buitenlands beleid aangebracht. Er werden twee nieuwe functies in het leven geroepen: een Voorzitter van de Europese Raad en een Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor een sterker Europa in de wereld. Daarnaast werd ook een diplomatieke dienst opgericht, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO). De institutionele vernieuwingen hadden als doel een versterking van het buitenlands beleid door de EU meer invloed en zichtbaarheid te geven op het internationale toneel.
Bij de besluitvorming op dit terrein spelen de Europese Commissie, de Raad, de Europese Raad, de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor een sterker Europa in de wereld en het Europees Parlement een rol.
Voor het vaststellen van algemene richtsnoeren geldt dat zowel de Europese Raad als de Raad van de Europese Unie besluiten met eenparigheid van stemmen (unanimiteit). Voor het vaststellen van standpunten of strategieën gebaseerd op de richtsnoeren van de Europese Raad geldt dat de Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. In deze gevallen kan in de Raad een noodremprocedure (zie hieronder) worden ingezet.
Voor het sluiten van internationale overeenkomsten geldt dat de Raad de Europese Commissie machtigt om te onderhandelen. Bij overeenkomsten op het terrein van buitenlands en veiligheidsbeleid beslist de Raad met unanimiteit.
Europees orgaan |
Verantwoordelijke |
---|---|
Europese Commissie |
Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor een sterker Europa in de wereld |
Europese Raad |
|
Nederlandse vertegenwoordiger Europese Raad |
Mark Rutte (VVD), de minister van Algemene Zaken |
Nederlands lid commissie Europees Parlement |
Lid/leden Plaatsvervanger(s) |
Nederlandse afvaardiging Raad van Ministers |
Wopke Hoekstra (CDA), minister van Buitenlandse Zaken |
Invloed nationale parlementen
Nationale parlementen van de lidstaten kunnen binnen acht weken nadat de Europese Commissie een voorstel heeft bekendgemaakt, laten weten dat de Europese Unie zich niet met het onderwerp zou moeten bezighouden. Als een derde van de nationale parlementen vindt dat het voorstel niet tot de bevoegdheden van de EU behoort, moet de Europese Commissie het voorstel heroverwegen. De Commissie ontvangt dan de zogenaamde 'gele kaart.'
Vanuit het Nederlandse parlement zijn bij dit beleidsterrein betrokken:
Nederlands orgaan |
Verantwoordelijke |
---|---|
Tweede Kamer |
|
Eerste Kamer |
Eerste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingsorganisaties (BDO) |
Betrokken bij uitvoering
Betrokken instantie EU/internationaal |
Verantwoordelijke |
---|---|
Dienst |
|
Agentschap |
|
Organisatie |
|
Organisatie |
|
Organisatie |
Raad van Europa en OVSE
De Raad van Europa wil de eenheid tussen haar 45 Europese lidstaten versterken, met name door onderlinge verdragen te sluiten. Het belangrijkste daarvan is het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), dat door alle lidstaten is getekend. Ook bewaakt deze organisatie de uitvoering van verdragen die martelingen moeten voorkomen.
De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) verenigt 55 landen in Europa, Centraal-Azië en Noord-Amerika. De lidstaten onderschrijven de beginselen van democratie, economische vrijheid, sociale rechtvaardigheid en het recht op veiligheid. Hierdoor is de OVSE in staat om lidstaten aan te spreken op (mogelijke) schendingen van mensenrechten.
Juridisch kader
Het buitenlands beleid vindt haar basis in het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU):
-
-beginselen en basis: VEU titel V (artikelen 21 t/m 46)
-
-internationale overeenkomsten en organisaties: vijfde deel VwEU titel V (artikelen 216-219), vijfde deel VwEU titel VI (artikelen 220-221)