Visser, Simon Hendrik (1908-1983)

 
English | Nederlands

VISSER, Simon Hendrik (1908-1983)

Visser, Simon Hendrik, minister van Defensie (Texel 3-1-1908 - Den Helder 13-4-1983). Zoon van Hendrik Visser, hoofd van een lagere school, en Alida Wilhelmina Speets. Gehuwd op 23-7-1934 met Margaretha Catharina Kruijt-bosch. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 2 dochters geboren.

Visser bezocht de HBS, eerst te Arnhem, waar het gezin zich begin 1918 vestigde, later te Utrecht. Hier behaalde hij in 1927 het einddiploma. Vervolgens liet hij zich inschrijven aan de Landbouwhoogeschool te Wageningen om daar de opleiding tot landbouwingenieur te volgen met als studiekeuze de tropische richting. Op 15 februari 1933 werd deze studie met succes afgesloten. Hierna hoopte hij emplooi te vinden in de suikerindustrie op Java. Door de economische crisis moest hij dit voornemen echter laten varen. Hij besloot toen in eerste instantie zijn studie in Wageningen te hervatten om ook het diploma voor de Nederlandse richting te behalen. Nog voor het einde van 1933 trad hij echter als adjunct-secretaris in dienst van het Verbond van Nederlandsche Werkgevers (VNW), dat hem aantrok met het oog op de industriële belangen bij landbouwzaken. In 1939 volgde zijn benoeming tot secretaris bij het VNW. Gedurende de mobilisatie deed Visser dienst als wachtmeester der artillerie. Bij de Duitse inval nam hij deel aan de gevechten rond het vliegveld Ypenburg. Na de capitulatie was Visser onder meer betrokken bij de opzet van de nieuwe bedrijfsorganisatie, de zogeheten organisatie Woltersom, om per 1 januari 1942 chef van het bureau van drie bedrijfsgroepen, deel uitmakend van de hoofdgroep Industrie, te worden.

Op 2 juli 1945 aanvaardde Visser de functie van secretaris van de directie van de Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek te Delft, maar reeds op 1 februari 1946 stapte hij over naar het ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening om daar de post van waarnemend regeringscommissaris voor de buitenlandse agrarische aangelegenheden te vervullen. Op 1 november van het volgende jaar nam hij de functie van algemeen secretaris van de hoofdgroep Industrie op zich. Bovendien werd hij secretaris van de adviesraad voor het Europees herstelprogramma.

Op 1 januari 1949 volgde de benoeming van Visser tot algemeen secretaris van het VNW. Deze functie, waarin hij zich deed kennen als een warm voorstander van een goede verstandhouding met de vakbeweging, werd door hem tot begin september 1959 vervuld. Inmiddels had hij zich in 1952 aangesloten bij de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD).

Nadat minister van Defensie S.J. van den Bergh in de zomer van 1959 was afgetreden in verband met een echtscheiding, bleek het geen gemakkelijke opgave om in zijn opvolging te voorzien. Ten langen leste werd Visser aangezocht diens portefeuille over te nemen en op 4 september van dat jaar trad hij officieel tot het kabinet-De Quay toe. Als minister van Defensie, een functie die hij tot 24 juli 1963 zou bekleden, werd Visser terzijde gestaan door twee bekwame staatssecretarissen met een militaire achtergrond, P.J.S. de Jong (marine) en M.R.H. Calmeyer (land- en luchtmacht). Beiden waren in functie gebleven, toen Van den Bergh zijn ontslag aanbood. Tijdens Vissers ministerschap werd op defensiegebied veel bereikt. Zo werd de materiële uitrusting van de drie krijgsmachtdelen door talrijke aanschaffingen drastisch gemoderniseerd, terwijl de bouw van de Berlijnse Muur in 1961 uiteindelijk aanleiding vormde tot de permanente legering van een Nederlandse brigade in de Bondsrepubliek. Veel aandacht vergde ook het conflict om Nieuw-Guinea. Visser deelde in deze kwestie de opvattingen van zijn collega van Buitenlandse Zaken, J.A.M.H. Luns, en rekende met hem op Amerikaanse steun. Hun beleid was er dan ook op gericht door het zenden van troepenversterkingen een dusdanige uitgangspositie te creëren, dat die steun van de regering-Kennedy wellicht ook effect zou kunnen sorteren.

Visser kreeg als minister veel kritiek te verduren, vooral vanuit liberale kring. Reeds op 12 september 1959 publiceerde Elseviers Weekblad een artikel waarin twijfel werd uitgesproken over de door dit blad gewenste politieke standvastigheid van de nieuwe minister, op grond van het feit dat hij in 1956 na de Russische interventie in Hongarije openlijk zou hebben gepleit voor 'een principieel compromis met de Russen'. Dit artikel vormde nog slechts een voorproefje van wat hem in de volgende jaren te wachten stond. Vooral de verwikkelingen rond F.H. van der Putten, een technisch hoofdambtenaar op het ministerie van Defensie, deden veel stof opwaaien en maakten Visser tot mikpunt van kritiek. Toen Van der Putten niet in staat bleek de door hem geuite beschuldigingen aan het adres van het ministerie van Defensie - de essentie hiervan was dat in de krijgsmacht nog steeds officieren dienden die tijdens de oorlog met de Japanners hadden gecollaboreerd - met voldoende bewijzen te staven, besloot de minister op 28 november 1961 hem ontslag te verlenen. De Telegraaf greep de kwestie aan om in zijn kolommen een felle campagne tegen Visser te beginnen met als oogmerk hem tot aftreden te dwingen. De weerslag daarvan was ook in het parlement, en in het bijzonder binnen de VVD, voelbaar. VVD-politici zagen in Vissers handelwijze jegens Van der Putten een bewijs van zijn politiek onvermogen en namen de affaire, mede op grond van electorale overwegingen - in 1962 zouden zowel verkiezingen voor de Provinciale Staten als voor de gemeenteraden plaatsvinden - , hoog op. De affaire bereikte haar climax toen de fractieleider van de VVD in de Eerste Kamer, H. van Riel, op 15 mei 1962 tijdens de behandeling van de defensiebegroting zijn vertrouwen in de minister opzegde. In deze frontale aanval, waarvoor Van Riel in de senaat overigens weinig bijval oogstte, zag Visser echter geen aanleiding ontslag te nemen. Hij verweerde zich tegen de démarche van de fractieleider met het argument dat een minister niet kan worden aangemerkt als een representant van zijn partij. Ook latere pogingen vanuit de VVD-top om hem tot vrijwillig aftreden te bewegen, hadden niet het beoogde resultaat en Visser bleef minister tot het gehele kabinet na de verkiezingen in 1963 aftrad.

Na zijn ministerschap stond Visser enige maanden op non-actief. Eerst in januari 1964 kreeg hij een enigszins passende werkkring aangeboden. In die maand werd hij benoemd tot commissaris-generaal voor de Nederlandse inzending op de wereldtentoonstelling in Montreal (1967). Voorts nam hij in de loop van 1964 het voorzitterschap op zich van het Nationale Park de Hoge Veluwe en van de Raad inzake de luchtverontreiniging alsmede de functie van president-commissaris van de Vuilafvoer Maatschappij (VAM). Begin 1967 werd Visser voorzitter van de Stichting Etherreclame (STER). Aan het einde van het jaar volgde daarop echter reeds de benoeming tot burgemeester van Den Helder. Als zodanig trad Visser op 15 december in functie. Tot zijn pensionering in januari 1973 werd dit burgemeesterschap bekleed. Daarbij onderscheidde hij zich door zijn bestuurlijke kwaliteiten.

Na zijn ministerschap was Visser lid gebleven van de VVD, maar van intensieve contacten met de partij, was, niet geheel onbegrijpelijk gelet op de behandeling die hem van die zijde in de jaren 1959-1963 ten deel was gevallen, geen sprake meer. Uiteindelijk zou hij de banden met de VVD geheel verbreken. Aanleiding daartoe vormde de zeer kritische opstelling van de partij ten opzichte van minister van Justitie A.A.M. van Agt tijdens het tweede debat over de affaire-Menten op 23 februari 1977.

Visser gold als een gewetensvol man. Hij was steeds bereid openlijk voor zijn principes op te komen, maar hij beschikte niet altijd over voldoende tact en handigheid om uit zijn morele moed ook politieke munt te slaan.

A: Plaatsingslijst van archivalia nagelaten door ir. S.H. Visser (1908-1983) (autobiografische aantekeningen) bewaard op het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.

P: Van 1935 tot 1959 was hij op anonieme basis medewerker van de NRC . Visser trad voorts onder meer op als redacteur van De Nederlandsche Werkgever en De Nederlandse Industrie.

L: F.J.F.M. Duynstee, De kabinetsformaties 1946-1965 (Deventer, 1966) 263-265; G. Puchinger, Tilanus vertelde mij zijn leven (Kampen, 1966) 278-279; Sidney van den Bergh. Een liberaal, zoals opgetekend door Jouke Mulder (Utrecht [etc. 1975]) 94-96; 'Ir. S.H. Visser, "roze" oud-minister van Defensie', in Deventer Dagblad, 29-5-1976; Dr. Jelle Zijlstra. Gesprekken en geschriften. Samengest. door G. Puchinger (Naarden, 1978) 83; P.F. Maas, De kabinetsformaties 1959-1973 ('s-Gravenhage, 1982); 'Oud-minister Visser. 'Ik wàs ook een knul van een politicus' ', in Haagse Post, 19-2-1983; 'Oud-burgemeester Visser overleden', in Helderse Courant, 14-4-1983; 'Oud-minister Visser (defensie) overleden', in NRC Handelsblad. 19-4-1983.

J.A.M.M. Janssen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013