Lennep, jhr. Emile van (1915-1996)

 
English | Nederlands

LENNEP, jhr. Emile van (1915-1996)

LENNEP, jhr. Emile van, departementaal en internationaal ambtenaar (Amsterdam 20-1-1915 - Leiden 2-10-1996). Zoon van jhr. Louis Henri van Lennep (verheven in de Nederlandse adel bij KB d.d. 22-12-1903), bankier, en Catharina Hillegonda Enschedé. Gehuwd op 5-6-1941 met Alexa Alison Labberton (1918-1991). Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren.

afbeelding van Lennep, jhr. Emile van

Emile van Lennep groeide - samen met een oudere zuster en een jongere zuster en stiefzuster - op in Amsterdam als telg van een doopsgezind regentengeslacht dat recentelijk in de adelstand was verheven. Na een particuliere lagere school doorliep hij in zes jaar het Barlaeus-Gymnasium. Hij bracht de zomervakanties door in het buitenland om zijn talenkennis te vergroten. Hij studeerde van 1932 af rechten aan de Universiteit van Amsterdam en was actief in het studentenleven, onder meer als quaestor van de senaat van het Amsterdamsch Studenten Corps. Na het doctoraalexamen in 1937 besloot Van Lennep niet te treden in de voetsporen van zijn eerder dat jaar overleden vader, die firmant was bij het bekende handels- en bankiershuis Van Eeghen en Co., maar een functie te zoeken buiten de bankwereld. Zijn eerste baan als procuratiehouder bij het Nederlandsch Clearing Instituut in Den Haag lag echter wel in de financiële wereld. Dit werk stelde hem in staat zich ook als monetair econoom te ontwikkelen. De Duitse bezetting beïnvloedde zijn loopbaan niet. In 1941 trouwde hij met Alexa Labberton, die hij tijdens zijn studie had leren kennen.

Na de bevrijding, in oktober 1945, stapte Van Lennep over naar de afdeling Buitenland van De Nederlandsche Bank. In 1948 vertrok hij naar Nederlands-Indië, waar hij financieel-economisch adviseur werd van de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon, een functie die, na de soevereiniteitsoverdracht, aan Indonesië eind 1949 veranderde in die van hoofd van de financiële afdeling van het Nederlandse Hoge Commissariaat in Djakarta. In beide functies deed hij in internationaal verband ervaring op met de regeling van financiële, monetaire en economische vraagstukken. Begin april 1950 keerde hij terug naar Nederland en hervatte hij zijn functie bij De Nederlandsche Bank.

Een jaar later volgde Van Lenneps benoeming tot thesaurier-generaal van het ministerie van Financiën. Gedurende achttien jaar zou hij leiding geven aan dit grootste directoraat-generaal van het departement. In meer dan één opzicht was Van Lenneps ambtsperiode als thesaurier een afgesloten geheel. Bij zijn optreden was de naoorlogse wederopbouw in Nederland ten einde en zette een lange periode van economische groei en de opbouw van de verzorgingsstaat in. Een nieuw element was de groeiende internationale monetaire en financiële samenwerking, eerst binnen de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OEES) en later binnen de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).

Kenmerkend voor de functie van thesaurier-generaal in Van Lenneps periode was dan ook, wat de inhoud betreft, de geleidelijke verschuiving naar het internationale. Zijn deelname aan ambtelijk beraad op het hoogste niveau bleef echter de kern van zijn taken. Van Lennep werkte mee aan beleidsvoorbereiding in de Centraal Economische Commissie, had een wezenlijke inbreng in de Raad voor Economische Aangelegenheden en was nauw betrokken bij de besteding van de Marshallhulp. In deze positie bouwde Van Lennep - naast de relaties die hij vanaf zijn studententijd had opgebouwd - een netwerk van contacten op in de hoogste echelons van de ambtelijke en politieke wereld en van het bedrijfsleven.

Het is onduidelijk of dit werken in de nabijheid van de politieke macht bij Van Lennep ook ambitie voor de politiek opwekte, maar anderen achtten hem hiervoor in ieder geval geschikt. Zo wilde minister van Buitenlandse Zaken J.M.A.H. Luns hem in 1959 staatssecretaris voor Europese Zaken maken, wat evenwel door de fractieleider van de Katholieke Volkspartij in de Tweede Kamer, C.P.M. Romme, werd verhinderd. Bij de kabinetsformaties van 1963 circuleerde zijn naam als staatssecretaris voor Verkeer en Waterstaat. Vier jaar later heette hij kandidaat te zijn voor Financiën. Zelf gaf Van Lennep in elk geval geen uiting aan politieke ambities.

Van Lennep kon zich, dankzij de kwalitatief sterke bemanning van de directie Rijksbegroting, vooral wijden aan zijn internationale monetaire en financiële taken. Terwijl het begon als een beperkt aantal van jaarlijkse bijeenkomsten van Europese monetaire en financiële instellingen, zoals de Europese Betalingsunie en het Internationale Monetaire Fonds, namen vanaf 1958 internationale organisaties zoals de EEG en de OESO een steeds prominenter plaats in zijn werkzaamheden in.

Zijn eerste belangrijke internationale functie kreeg Van Lennep in 1958 als voorzitter van het Monetaire Comité van de EEG. Dit Comité werkte, in tegenstelling tot de Raad van Ministers, buiten de schijnwerpers van de politiek en media. Hoewel monetaire en economische samenwerking niet tot de taken van de EEG behoorde, was onderlinge informatieverstrekking en coördinatie van beleid van groot belang om de economische doelstellingen van douane-unie en gemeenschappelijk landbouwbeleid te kunnen verwezenlijken. Van Lennep slaagde erin vrijwillige, maar niet vrijblijvende informatie-uitwisseling en overleg over betalingsbalansproblemen en het financieel en monetair beleid op gang te brengen. Hij waakte ervoor de indruk te wekken van inmenging in nationale zaken en wist de overtuiging over te dragen dat efficiënt en open overleg in het Comité nuttig voorwerk kon zijn voor later op nationaal en internationaal niveau te nemen beslissingen. Verwerkelijking van die doelstelling was niet eenvoudig: er was sprake van gevestigde en totaal verschillende nationale financiële en monetaire tradities en - wat misschien nog erger was - van volstrekt gesloten nationale circuits.

Inlooptijd kreeg het Comité in feite niet: kort na de eerste bijeenkomst eiste de financiële crisis in Frankrijk alle aandacht op. Van Lennep formuleerde met het Comité constructieve voorstellen voor de oplossing van de crisis met steun van de andere EEG-landen. Daarmee bewees het in feite zijn bestaansrecht en nut. Als voorzitter handelde Van Lennep met grote precisie. Hij zorgde ervoor de dossiers tot in detail te kennen, voerde meestal verkennend bilateraal vooroverleg, lanceerde voorstellen en droeg oplossingen aan die voor alle lidstaten aanvaardbaar waren.

Zijn bewezen kwaliteiten als luisterend en initiërend voorzitter speelden ongetwijfeld een rol bij Van Lenneps benoeming in 1961 tot voorzitter van de OESO-werkgroep internationale betalingsbalansproblemen, kortweg WP3 geheten. De werkgroep was een Amerikaans initiatief om het probleem van het zwakke pond sterling als bedreiging voor de dollar als internationale reservevaluta te bestuderen. In breder verband ging het om de financiering van betalingsbalanstekorten en internationale geldstromen. Dat hij hard kon optreden liet Van Lennep blijken bij de bespreking van het voorstel tot oprichting van deze werkgroep met een beperkt aantal leden: hij was alleen beschikbaar als voorzitter van een kleine werkgroep, en daarmee was de discussie over de samenstelling ten einde. Evenals bij het Monetair Comité ging het volgens Van Lennep om een nieuwe vorm van monetaire samenwerking: niet de verdediging van het nationale beleid stond voorop, maar de wens door een goed gestructureerd en openhartig gesprek creatief te zoeken naar oplossingen in een kleine kring van beleidsfunctionarissen van centrale banken en ministeries van financiën.

Van Lennep ontwikkelde voor de WP3 een 'succesformule'. Naast een beperkt aantal deelnemers per land en slechts vijf à zes vergaderingen per jaar waren een nota van het OESO-secretariaat en een bezoek van de voorzitter aan het land met betalingsbalansproblemen voor een brede economische en politieke oriëntatie, samen met de vertrouwelijkheid van de besprekingen wezenlijke ingrediënten ervan. Sluitstuk was de vastlegging van de conclusies en aanbevelingen in een brief van de voorzitter aan de regering van het betrokken land. Deze zogeheten 'Van Lennep-letters' speelden vaak een vitale rol in de nationale besluitvorming. Dat weerhield hem er niet van in OESO-organen en aan individuele lidstaten te rapporteren over de activiteiten van de WP3, ook buiten de financieel-monetaire kringen. Dit voorzitterschap betekende voor Van Lennep dat hij in direct contact kwam met de Amerikaanse wereld van financieel-economische beleidsmakers in de Verenigde Staten.

In het verlengde van het WP3-voorzitterschap lag Van Lenneps betrokkenheid bij de besprekingen binnen de Groep van Tien, de exclusieve club van rijke landen binnen het Internationaal Monetaire Fonds, over een herziening van het internationale geldstelsel van Bretton Woods uit 1944. Het was een gecompliceerde discussie, omdat achter de steun voor specifieke oplossingen wezenlijke politieke verschillen schuilgingen. Kern van het probleem was dat voor Frankrijk elke oplossing onaanvaardbaar was die voortging met de indirecte financiering van het Amerikaanse betalingsbalanstekort. Uiteindelijk werd men het in 1967 eens over een systeem van de speciale trekkingsrechten. Van Lennep probeerde in deze complexe besprekingen in de eerste plaats een mondiale oplossing te bereiken, maar toonde tegelijkertijd grote affiniteit voor de Europese dynamiek.

Op 1 oktober september 1969 trad Van Lennep in functie als secretaris-generaal van de OESO in het kasteel van La Muette in Parijs. Hij droeg nu voor het eerst eindverantwoordelijkheid voor de werkzaamheden in een gecompliceerde omgeving. Hij maakte een einde aan de nationale claims op functies binnen het secretariaat en streefde ernaar bij selectie voor topfuncties in zijn internationale staf aan kwaliteit voorrang te geven. Zelf gaf hij het voorbeeld met de benoeming van een Zweed tot kabinetschef. Als secretaris-generaal was hij de apostel van de noodzaak van multilaterale samenwerking tussen de geïndustrialiseerde landen met een markteconomie. Het was echter een zware opgave de landen van de OESO daartoe te brengen. In de praktijk kwam het erop neer dat de secretaris-generaal met zijn staf voorstellen voor nieuw beleid ontwikkelde. Het was van belang daarbij niet te ver voor de muziek uit te lopen en vooral contact met de lidstaten te onderhouden en op de hoogte blijven van de internationale gedachtevorming. Dat deed Van Lennep door bezoeken aan de lidstaten en deelname aan informele bijeenkomsten zoals de Bilderberg-conferenties, het World Economic Forum in Davos, de Ditchley-Park-bijeenkomsten en de Tidewater Conferences.

Op internationaal niveau kreeg Van Lennep te maken met de onderlinge rivaliteit van internationale organisaties. Deze waren uiterst waakzaam op het terrein van hun eigen competenties en zagen andere organisaties als de OESO eerder als concurrent dan als potentiële partner. Voor de OESO was het een handicap dat zij door het brede takenpakket ook binnen de lidstaten meer dan één minister als aanspreekpunt had en in feite een hoofdcontactpersoon miste. Van Lennep probeerde deze handicaps op twee manieren te overwinnen, namelijk door de OESO te sturen in de richting van politieke besluitvorming en door deze zelf naar het ministeriële niveau te tillen.

De veranderende omgeving van de OESO bood daartoe gelegenheid. Na een fase met aandacht voor economische groei dienden zich de problemen van de moderne maatschappij aan, waarin wetenschap, technologie, onderwijs, ruimtelijke ordening en milieuvervuiling de centrale vraagstukken waren. Van Lennep nam in zijn vijftien jaar bij de OESO een reeks belangrijke initiatieven. In 1970 kwam hij met een voorstel tot integratie van milieudoelstellingen in het macro-economische beleid. Het nieuwe directoraat Milieu van de OESO en het Environment Committee gingen zich buigen over milieueffecten van de economische groei. Van Lennep zorgde namens de OESO voor een antwoord op het rapport van de zogeheten Club van Rome over de uitputting van de grondstoffen en de milieuschade door industriële processen. Het OESO-rapport Interfutures (1979) beoogde de gesignaleerde problemen op te lossen door een multidisciplinaire, op de lange termijn gerichte benadering, die de economische groei en ontwikkeling onaangetast liet.

Van Lennep stimuleerde nieuwe vormen van internationale samenwerking door regels op te stellen voor het optreden van multinationals en voor directe buitenlandse investeringen. Na de oliecrisis van 1973 zette hij zich in voor een gemeenschappelijk antwoord van de geïndustrialiseerde landen op de energieproblemen, internationale handel en hulp aan ontwikkelingslanden. Een van de resultaten was de Noord-Zuid-dialoog tussen geïndustrialiseerde en ontwikkelingslanden en coördinatie van het ontwikkelingsbeleid van de leden van de OESO. Bij Van Lenneps afscheid op 30 september 1984 had de OESO een wezenlijk andere rol gekregen. De centrale doelstelling van bevordering op de korte en middellange termijn van het economisch beleid - gericht op productieverhoging - had plaats gemaakt voor een macro-economisch beleid, waarin langetermijnbeleid en duurzaamheid van de mondiale productie centraal stonden.

Na zijn afscheid vestigde Van Lennep zich weer in Nederland, in het hem zo vertrouwde Den Haag. Hij trad op als adviseur van de regering en nam belangrijke onderhandelingen voor zijn rekening. Zijn betrokkenheid bij internationale economische problemen in de brede zin bleek uit zijn werkzaamheden en lidmaatschap voor de Earth Council tot zijn dood op 81-jarige leeftijd in 1996. Van Lenneps uitzonderlijke kwaliteiten en verdiensten waren door de Nederlandse regering in 1986 erkend door zijn benoeming tot Minister van Staat. Het was een bijzondere eer voor iemand die nimmer een politiek ambt in Nederland had bekleed.

Emile van Lennep combineerde zijn financieel-economische bekwaamheden en scherp analytisch vermogen met een grote overtuigingskracht. Hij was geen pur sang econoom, maar veeleer een monetarist met een grote kennis van de werking van het internationale monetaire en economische stelsel. Hij spande zich in voor een evenwicht tussen nationale economie, geldstromen en betalingsbalansproblemen en later ook duurzame ontwikkeling. Hij zocht vooral naar een optimale afstemming tussen enerzijds multilaterale, mondiale belangen en anderzijds nationale doelstellingen. In zekere zin was hij een Saint-Simonist, enigszins vergelijkbaar met H.M. Hirschfeld. Zijn denken over multilaterale en internationale aanpak van monetair-economische vraagstukken sloot aan bij de opvattingen van J.W. Beyen.

Dat Van Lennep internationaal groot gezag kon opbouwen, kwam niet alleen door zijn financieel-economische brille, maar ook door zijn grote diplomatieke bekwaamheden. Hij was in staat zijn gesprekspartners op het multinationale speelveld over hun nationale grenzen heen te laten stappen door hun voor ogen te houden dat een gemeenschappelijke aanpak per saldo vanuit het nationale en multilaterale perspectief meer zou opleveren. Van Lennep genoot groot internationaal respect vanwege zijn onafhankelijkheid en betrouwbaarheid. Zijn objectiverende benadering van problemen kreeg niet steeds de respons die hij beoogde, maar dat bracht hem niet van slag. Van Lennep bleef steeds de gentleman, viel zelden uit zijn rol en wist doorgaans met zijn vriendelijke charme de verstandhouding open en werkbaar te houden. Hij wist als geen ander dat zijn soliditeit ook zijn geloofwaardigheid als internationaal operator bepaalde.

P: Enige grondbeginselen bij de beoordeling van openbare uitgaven ('s-Gravenhage 1967); 'De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en haar aanpassing aan nieuwe problemen van internationale samenwerking', in Quid Juris. Bundel uitgegeven ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van het genootschap 'Door Tijd en Vlijt' (Deventer 1977) 1-12; De toekomst onder ogen. Door beheersing van het onvoorzienbare ontkomen aan het waarschijnlijke. Een discussie over het OESO-rapport 'Interfutures' (Scheveningen 1980); Europese perspectieven. Van pessimisme naar realisme [Voordracht] (1984); Emile van Lennep in de wereldeconomie. Herinneringen van een internationale Nederlander (Leiden 1991).

L: André Szász, Monetaire diplomatie. Nederlands internationale monetaire politiek, 1958-1987 (Leiden [etc.] 1988); Van tresorier tot thesaurier-generaal. Zes eeuwen financieel beleid in handen van een hoge Nederlandse ambtsdrager. Onder red. van J.Th. de Smidt [e.a.] (Hilversum 1996); A global order of sustainable economic growth. Emile van Lennep memorial conference. Onder red van A.F.P. Bakker en N. Gruijters (Amsterdam 1998).

I: Nederland's Adelsboek 68 (1977) t/o 46.

A.E. Kersten


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013