Doorstartend kabinet

29 oktober 2021, column Bert van den Braak

Als Rutte III uiteindelijk toch doorgaat als Rutte IV, dan zou dat op zichzelf niet zo bijzonder zijn. Van een dergelijke doorstart was eerder sprake in 1909, 1922, 1956, 1986 en 1998. En je zou zelfs kabinet-Marijnen in 1963 kunnen zien als voortzetting van het kabinet-De Quay, zij het met een andere premier. De verschuivingen in de verhoudingen in de coalitie waren toen vergelijkbaar met die van dit jaar.1) Als het om reconstructie gaat, kunnen ook de (noodgedwongen) voortzettingen na een kabinetscrisis worden genoemd. Bij gebrek aan alternatief was daarvan drie keer sprake: in 1907, 1924 en 1935. In die jaren mislukte de formatie van een anders samengesteld kabinet. In 1924 vroeg Troelstra, net als Wilders nu, om die reden om Kamer­ontbinding. In 1935 deed Colijn overigens net alsof er wel een nieuw kabinet (Colijn III) was gevormd2).

Zoals altijd zijn er naast overeenkomsten duidelijke verschillen met het verleden. In 1909 ging het in 1908 als minderheidskabinet gestarte kabinet-Heemskerk na verkiezingswinst van de christelijke partijen door als meerderheidskabinet. Na de voor de coalitiepartijen succesvolle verkiezingen van 1922 werd even overwogen om eveneens zonder formatie door te gaan. In 1986 en 1998 was er sprake van forse verschuivingen in de krachtsverhoudingen in de coalitie. In 1986 won het CDA fors ten koste van coalitiegenoot VVD. In 1998 waren PvdA en VVD winnaar, maar zag D66 veel in 1994 gewonnen zetels verloren gaan. Dat had betekenis voor de voortgezette coalitie.

Het verloop van de - op zichzelf natuurlijk unieke - formatie in 2021 lijkt enigszins op dat in 1956. Toen won de PvdA, de partij van premier Drees, en was er licht verlies voor ARP en CHU. Per saldo wonnen de vier regeringspartijen vier zetels. Een doorstart van het (derde) kabinet-Drees zat er lange tijd echter niet in. In een lange tussenfase waren er pogingen om een extraparlementair kabinet te vormen. Voor de PvdA was vervanging van Drees door een partijgenoot (J. van Tilburg of J.G. Suurhoff) feitelijk onbespreekbaar. Vorming van een centrumrechts kabinet onder leiding van De Gaay Fortman of De Quay bleek evenmin haalbaar.

Toen dat duidelijk was geworden, werd halverwege september 1956 alsnog aangestuurd op een vierde kabinet-Drees. Lange tijd zag het ernaar uit dat dit een vijfpartijenkabinet zou worden (PvdA, KVP, ARP, VVD en CHU), maar op het laatste moment haakte de VVD af. Ministerskandidaat Korthals trok zich terug, omdat Verkeer en Waterstaat volgens zijn partij te weinig gewicht in de schaal legde. En zo kwam er op 13 oktober 1956 het kabinet-Drees IV, waarin slechts vier nieuwe ministers zaten: Struycken, Hofstra, Samkalden en Klompé. Het moeizame tot stand komen van het kabinet bleek een slecht voorteken. Ruim twee jaar later, in december 1958, kwam het ten val.

Iedere situatie is echter weer anders. Collega Van den Berg verwees onlangs naar de gedwongen samenwerking in 1981 van PvdA en CDA3). Verschil was toen dat de aftredende coalitie (CDA en VVD) bij de verkiezingen haar meerderheid verloor. Het CDA was daardoor gedwongen met de PvdA te gaan regeren en Van Agt was genoodzaakt leider te worden van een centrumlinks kabinet, met Den Uyl als vicepremier. Dat deed hij met openlijke tegenzin.

Als Rutte III een doorstart maakt naar Rutte IV, dan is het de vraag of opnieuw van een dergelijke grote weerzin sprake zal zijn. Weliswaar hadden D66 en ChristenUnie andere voorkeuren, maar zo slecht was de samenwerking in Rutte III nu ook weer niet. Er was steeds bereidheid om crises te voorkomen en compromissen te sluiten. Ervaringen uit het verleden hebben uiteraard nooit een echt voorspellende waarde. Wel weten we dat de kabinetten-Lubbers II en -Kok II, ondanks het succes van Lubbers I en Kok I, moeilijk als succesnummers kunnen worden gezien. Hetzelfde gold voor het kabinet-Marijnen, de reconstructie van het zo succesvolle kabinet-De Quay. Dat kwam al na anderhalf jaar ten val.

Zichzelf opvolgende kabinetten zijn niet uniek. Juist voor de hand liggende 'doorstarts' (1956, 1963, 1986, 1998) waren niet bepaald een groot succes. Dat betekent niet dat dit nu wel het geval zal zijn, maar of de kansen nu zo veel slechter zijn dan eerder? Nieuwe bewindspersonen, andere portefeuilles en een nieuwe 'bestuurscultuur' (meer dualisme, een minder gedetailleerd regeerakkoord) hebben wellicht een positief effect. Voor ieder kabinet is de politieke wil om tot oplossingen te komen, doorslaggevend. In een tijd van pragmatisme is die wil er misschien wel eerder dan in het verleden met grote ideologische verschillen. Dreigend zetelverlies kan daarbij bovendien een niet te onderschatten factor zijn.




Andere recente columns