Wat rest is pragmatisch handelen

25 juni 2021, column Bert van den Braak

Je kunt stellen dat er met een ideologische basis - bepaalde kernwaarden, beginselen, maatschappijvisie - meer samenhang is te verwachten bij het maken van politieke keuzes, maar het is de vraag wat daarvan dan de precieze betekenis is. Natuurlijk: meer of minder overheid, grotere nadruk op eigen verantwoordelijkheid en rentmeesterschap zijn herkenbare 'doelen'. De marges van politiek handelen zijn echter smal en je kunt hoogstens stellen dat het beleid op grond van 'ideologie' soms een beetje wordt bijgesteld. Voor kiezers is dat vaak nauwelijks (nog) herkenbaar.

Toen in de jaren zeventig de drie bestaande christendemocratische partijen op weg waren naar fusie was er een intense discussie over de grondslag van de nieuw te vormen partij, het CDA. Die grondslagdiscussie ging over de vraag in hoeverre het Evangelie richtsnoer moest zijn voor het politieke handelen en de mate waarin vertegenwoordigers dat moesten onderschrijven. In zijn befaamde 'Bergrede' op het CDA-congres van augustus 1975 mocht toenmalig ARP-voorman Wim Aantjes dan vurig betogen, dat de maatschappij hunkerde naar christelijke politiek; over wat dat precies betekende, werd verschillend gedacht. Sterker: velen in het CDA waren huiverig voor het leggen van een direct verband tussen Evangelie en praktische politiek. Zou 'vreemdelingen huisvesten' bijvoorbeeld niet tot onbeheersbare migratiestromen leidden?

In de PvdA werd geregeld gediscussieerd over de beginselen. Al eind jaren vijftig werd de marxistische ideologie losgelaten en na een periode waarin de maakbaarheid van de maatschappij centraal stond, werd voor een meer pragmatische opstelling gekozen. Zo'n intens ideologisch debat ontbrak bij de VVD, al kun je stellen dat met name Hans Wiegel en Haya van Someren begin jaren zeventig de partij een populistischer koers lieten varen. Naast traditionele waarden werden zaken als eigenhuizenbezit, zo onbeperkt mogelijk autogebruik en veiligheid daarbij speerpunten. Meer dan voorheen werd de VVD, net als CDA en PvdA, toen een (brede) volkspartij.

Eén partij keerde zich vanaf het begin van haar bestaan tegen een ideologische basis voor politiek handelen: D'66 (vanaf 1985 zonder apostrof). Zij koos het pragmatisme als basishouding. Problemen moesten zonder ideologische lading worden aangepakt, gewoon door voor 'de beste' oplossing te kiezen.

Met name tijdens de economische crisis van de jaren tachtig, maar ook in de decennia daarna, bleken harde keuzes onvermijdelijk. Bijvoorbeeld over beperking van het beroep op uitkeringen, over het beteugelen van de (groei van) zorguitgaven en over het in de hand houden van overheidsuitgaven, ook als dat ten koste ging van bijvoorbeeld ontwikkelingssamenwerking, natuur, jeugdwerk en cultuur. Het was toen niet zo dat ideologie geheel uit beeld verdween, maar erg zichtbaar was die evenmin en dat gold zeker voor christendemocraten en sociaaldemocraten als zij regeringsverantwoordelijkheid droegen.

Het concrete, praktische politieke handelen staat al veertig jaar centraal en ideologie is bij de traditionele middenpartijen naar de achtergrond verdwenen. Daarnaast kwamen er partijen met een veel smallere of zelfs zonder ideologische basis. Zij richten zich op dierenwelzijn, het milieu, pensioenzekerheid, anti-islam en anti-migratie, boerenbelangen of antidiscriminatiebeleid. Weliswaar zijn er een paar 'vijvers' waarin kiezers kunnen 'vissen' (een PVV-stemmer zal niet naar Volt uitwijken of een PvdD-kiezer zal bijvoorbeeld niet switchen naar BBB.) Maar in die twee of drie vijvers zijn inmiddels vele kiezersbewegingen mogelijk, waarbij de persoon van de leider ook een rol speelt. Er is volop keuzemogelijkheid. Dat alles leverde het beeld op zoals we dat nu kennen: veel partijen, met hoogstens twee partijen die 25 tot 35 zetels kunnen bereiken. Een partij met een ideologische achtergrond is daarin slechts één van de spelers.

Om blijvende versplintering tegen te gaan zou heroriëntatie van partijen eigenlijk wenselijk zijn. Het probleem is alleen dat een voor kiezers aansprekende gemeenschappelijke (ideologische) noemer moeilijk is te vinden. Een links, rechts en/of centrum blok is op zich nog wel denkbaar, maar als die blokken er al komen dan zullen ze vage contouren en beperkte samenhang kennen. Er is wel sprake van verwante partijen, maar die kennen naast raakvlakken bijna allemaal evenzeer strijd- en breekpunten. Geen garantie voor grotere stabiliteit dus.

Voor dit moment rest slechts pragmatisch handelen, waarbij een kabinet per onderwerp een parlementaire meerderheid zoekt (en hopelijk dan ook vindt). Constructief, maar met behoud van het eigen geluid, zoals Volt-Tweede Kamerlid Marieke Koekkoek in Trouw liet optekenen1).


  • 1) 
    Wendelmoet Boersema en Bart Zuidervaart, Het parlement is een achtbaan, ervaren de nieuwe Kamerleden, Trouw 25 juni 2021


Andere recente columns