Samenwerkende tegenpolen

3 april 2020, column Bert van den Braak

De huidige crisis doet de scherpste politieke tegenstellingen afnemen. Het roept de woorden gesproken door Troelstra in de Tweede Kamer op 3 augustus 1914, na het uitbreken van de (Eerste) Wereldoorlog, in herinnering: "thans moet de nationale gedachte de partijgedachte verdringen". Dat betekent niet dat Kamerleden geen vragen mogen stellen of zelfs geen vraagtekens mogen zetten bij bepaalde maatregelen. Maar wel dat dit gebeurt zonder partijpolitiek oogmerk en met respect voor de uitkomst van debatten. Als het kabinet breed gedragen maatregelen heeft genomen, is het gepast daar achter te gaan staan.

Dat partijen dat grotendeels lijken te beseffen, is verheugend. Dan kan wel snel de gedachte zijn: was het maar vaker zo. Kamerleden vertegenwoordigen immers het gehele volk en niet alleen hun eigen achterban of partij. Toch zijn er bij die gewenste grotere eendracht kanttekeningen te maken. Natuurlijk mogen partijen zich onderscheiden. Ten eerste is de vrijheid kritiek te uiten, van mening te verschillen en het debat aan te gaan, iets wat juist valt te waarderen. Ten tweede is er een verschil tussen wat we zien (en hoe 'toeschouwers' de politiek beleven) en de werkelijkheid van het parlementaire bedrijf.

Dat verdient toelichting. Zien wij altijd de werkelijkheid wanneer we naar debatten uit de Tweede Kamer kijken? Ik durf gerust te stellen dat dit niet het geval is. Er is een verschil tussen belangrijke debatten over politiek-gevoelige kwesties en het andere Kamerwerk. Debatten zijn bij uitstek de gelegenheid voor partijen om zich te profileren. Je kunt hoogstens zeggen dat zij daarin soms te ver gaan, door bijvoorbeeld veelvuldig en zichzelf herhalend te interrumperen. Geregeld ligt ook het gevaar van overdrijving op de loer, waarbij niet alleen de werkelijkheid geweld wordt aangedaan, maar er ook te weinig oog is voor complexiteit, uitvoerbaarheid en financiële middelen. Maar om zaken op scherp te zetten, is dat niet altijd uit den boze. Er mag verder best enig licht zitten tussen toon en feitelijke opstelling. De crisis waar we nu mee te maken hebben, relativeert wel het gewicht dat soms aan debatten wordt toegekend.

De parlementaire geschiedenis wordt gekenmerkt door een mix van polarisatie en het zoeken naar compromissen. Dat laatste gebeurt soms uit noodzaak, met name bij kabinetsformaties. Toenemende versplintering dwingt om over schaduwen heen te springen. Het leidde in 2003 tot samenwerking van D66 met CDA en VVD, in 2010 van VVD en CDA met de PVV en van VVD en PvdA in 2012. Bij de formatie van 2017 was er een enigszins onverwachte uitkomst. Het is feitelijk bijzonder dat ChristenUnie en D66, op sommige vlakken elkaars tegenpolen, samenwerken. Het was echter onvermijdelijk. Vanaf 2012 waren er bovendien geregeld 'deals' over grote wetgevende projecten tussen coalitie en (sommige) oppositiefracties. We zagen het eerder, in 2010, ook bij het Lenteakkoord over de begroting.

Het is goed om je te realiseren dat zelfs in het tijdvak van polarisatie bij uitstek, de jaren zeventig en tachtig, regering en oppositie vaker samenwerkten dan wellicht wordt gedacht. Natuurlijk, over belangrijke kwesties (zoals financieel-economisch beleid, onderwijs en vrede en veiligheid) waren er scherpe tegenstellingen. Maar er waren veel andere terreinen (milieu, justitie, ruimtelijke ordening) waar dat veel minder het geval was. De grote tegenstrevers PvdA en VVD kwamen tijdens de hoogtij van de polarisatie met een gezamenlijk wetsvoorstel over abortus1) en - minder spectaculair - over de periodieke autokeuring2. De VVD hielp het kabinet-Den Uyl aan een meerderheid voor de Wet op het bibliotheekwezen, daar waar de christendemocraten tegen waren. Veel - zelfs belangrijke - wetgeving kreeg (en krijgt) bredere steun dan alleen van de regeringsfracties. Naast de grote en soms uitvergrote tegenstellingen en polarisatie op 'macroniveau', was er altijd samenwerking tussen fracties op 'microniveau'.

Dat is tegenwoordig niet anders. Sterker: dit soort 'coalitieoverstijgende' samenwerking is eerder toe- dan afgenomen. Het leidde eerder al tot onverwachte verbanden: tussen LPF en PvdA bijvoorbeeld. Zo diende in 2006 Joost Eerdmans en Aleid Wolfsen een initiatiefwetsvoorstel in over strengere bestraffing van dierenmishandeling. Zelfs PVV en PvdA trokken incidenteel gezamenlijk op. In 2012 kwamen PVV (Richard de Mos) en PvdA en CDA met een initiatiefnota over bestrijding van voetbalvandalisme. De PVV was in 2018, met GroenLinks, SP, PvdA, PvdD, 50PLUS en DENK, mede-indiener van een wetsvoorstel over aanscherping van beloningsregels voor bankiers.

Veel bekender is uiteraard de Klimaatwet, eerst van PvdA en GroenLinks, maar later meeondertekend door zes andere fracties, waaronder de vier coalitiepartijen. Er was verder bij het initiatiefrecht samenwerking tussen SGP en SP (afschaffing van het lerarenregister en het registervoorportaal), tussen SGP en GroenLinks (schrappen verplichte aanbesteding binnen het sociaal domein) en onder Rutte II tussen PvdA en CDA (kredietunies) en SP en PvdA (aandeelhoudersregister). Dergelijke samenwerking was er ook bij indiening van initiatiefnota's en is er nog vaker bij indiening van amendementen en moties.

Het Nederlandse parlement kenmerkt zich door een mix van elkaar soms fel bestrijdende en soms goed samenwerkende partijen. Dat laatste is een pluspunt, zeker in tijden van crises.


  • 1) 
    Het initiatiefvoorstel-Lamberts/Geurtsen/Roethof/Veder-Smit, dat in december 1976 strandde in de Eerste Kamer
  • 2) 
    Het aangenomen initiatiefvoorstel-Van der Doef/De Beer


Andere recente columns