Europa en de coronacrisis

27 maart 2020, column J.Th.J. van den Berg

Op het eerste gezicht is er geen taak weggelegd voor de organen van de Europese Unie bij de bedwinging van de coronacrisis. Dat is natuurlijk paradoxaal, al was het maar omdat het virus zich aan geen enkele landsgrens wenst te houden. Maar, gezondheidspolitiek is nog steeds een verantwoordelijkheid van de lidstaten.

Om in een gespannen situatie als die van vandaag gezaghebbend op te treden is bovendien nationale leiding onontbeerlijk. Alleen nationale leiders hebben dan voldoende legitimiteit; dat geldt voor heel Europa. Men kan zich slecht voorstellen dat de voorzitter van de Europese Raad, Charles Michel ons voor de televisie toespreekt en ons vertelt wat wij moeten doen en laten om de crisis effectief te bezweren. Hetzelfde geldt voor de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen. Dat staat los van het feit dat beiden nog maar zo kort in functie zijn.

Daarbij komt dat de politieke cultuur in de diverse lidstaten van de Europese Unie sterk verschilt. In Zuid-Europa is het vertrouwen in politieke leiders gemiddeld geringer dan in landen als Duitsland en Nederland. Wie overtuigend optreedt, zoals minister-president Rutte bij zijn tv-toespraak, wordt geloofd en grosso modo gevolgd. Met dringend advies kon hij volstaan. Bevelen en bijbehorende sancties riskeren dan juist weerstand zo niet verzet op te roepen. Of dat in heel Europa zo kan, mag worden betwijfeld.

Dat is dan nog maar één factor. Want de gezondheidszorg is in verschillende landen van de Europese Unie grondig verschillend georganiseerd en geoutilleerd. Elk beleid ter bestrijding van het coronavirus zal daar rekening mee moeten houden. Klagen over gebrek aan Europese leiding heeft dus erg weinig zin en doet aan de taak en rol van de Unie ook onrecht.

Toch is daar niet alles mee gezegd. Duidelijk is immers wel dat het beleid ter bedwinging van het coronavirus tussen diverse staten niet te veel kan verschillen, omdat er anders rare complicaties gaan ontstaan in grensstreken: Duitsers die in Nederland vrijelijk mogen winkelen en in eigen land niet; Belgen die tot voor kort in Nederland in het café terecht konden maar in eigen land niet. Zonder coördinatie tussen de lidstaten van de Unie kan het dus ook niet. Geen wonder, dat de regeringsleiders in de Unie nu elke week met behulp van een videoconferentie met elkaar overleggen over de consequenties van de viruscrisis en proberen op noodzakelijke terreinen tot één gedragslijn te komen. Daaruit blijkt al dat de crisisretorica tussen regeringsleiders weliswaar verschilt, maar de feitelijke interventies sterk met elkaar overeenkomen. Geleidelijk zal de harmonisatie en ook de coördinatie van beleid groter en effectiever worden.

De grootste kunst zal nog zijn om het ietwat panische gebruik van nationale ‘binnengrenzen’ te vervangen door effectieve bewaking van de Europese buitengrenzen. Nu is dat al geruime tijd een probleem in verband met de migratiebewegingen aan de oostelijke en zuidelijke buitengrenzen. Misschien zou het paradoxale nut van de coronacrisis kunnen zijn, dat dit probleem nu eens effectief wordt aangepakt.

Een Europees gecoördineerd beleid is ook vereist wegens de economische terugslag die in de hele wereld optreedt maar specifiek ook in de Europese Unie, meer precies in het eurogebied. Daar bevindt zich de Unie op meer vertrouwd terrein. Het ziet er naar uit dat na een iets te aarzelend begin vooral de Europese Centrale Bank de controle weer in handen heeft, in nauwe samenwerking met de banken in de lidstaten. Dit is een tijd waarin commerciële banken hun sinds 2008 nogal beschadigde imago kunnen opkrikken.

Op politieke terreinen als deze is niet zozeer regelgeving vereist van de Europese instellingen als wel het samenhangend werken van de lidstaten in dezelfde richting, maar met de vrijheid daarvoor eigen en vertrouwde beleidsinstrumenten in te zetten. Die aanpak werd voor het eerst als systeem1) geïntroduceerd door de Britse Prime Minister Tony Blair in 2000 bij de opzet van de zogenaamde ‘Lissabonagenda’ ter modernisering van de Europese economie. Zij wordt sindsdien beschreven als de ‘open coördinatiemethode’. Deze heeft een wat moeizame startperiode gekend, maar bleek voor de economie na 2005 redelijk werkzaam. Het maakte wel de Europese Raad sterker ten opzichte van de Commissie, maar ach: wat telt is wat werkt, zeker in tijden van crisis.


  • 1) 
    Op deze ‘open coördinatiemethode’ en haar eigenaardigheden kom ik in mijn volgende column terug. De kern ervan wordt goed beschreven in: Simon Hix and Bjørn Høland, The Political System of the European Union, Palgrave Macmillan, 2011 (derde druk), 201 – 202.


Andere recente columns