Overbelast plenum, zwakke commissies

20 december 2019, column J.Th.J. van den Berg

Het dissertatie-onderzoek van de Leidse politicoloog Tim Mickler1) heeft een paar jaar geleden al laten zien dat geen parlement in Europa zulke zwakke commissies kent als het Nederlandse. Er mag daar over van alles worden gepraat, maar beslissen kan een commissie vrijwel niets.

Daarbij komt dat de herziening van het Reglement van Orde (RvOTK) van 1994 de wetgevingsarbeid van de Tweede Kamer drastisch heeft gereduceerd: er vindt nog maar één schriftelijke fase plaats. Daarvóór kon de commissievergadering besluiten niet alleen een 'voorlopig verslag' te maken maar dat te laten volgen door een 'nader voorlopig verslag', als het schriftelijke antwoord van de regering haar in eerste instantie niet bevredigde. Jammer was wel, dat er in de Tweede Kamer niet meer echt gediscussieerd werd over dat voorlopig verslag (in tegenstelling tot de Eerste Kamer). Fractiewoordvoerders gaven hun tekstbijdrage af bij de commissievoorzitter en de griffier mocht er een leesbaar verhaal van maken. Bij een nader voorlopig verslag ging het idem dito.

In Nederland komt het, zowel bij de wetgeving als bij de beleidsdiscussie onevenredig aan op de plenaire vergadering. Die bepaalt zelfs of er überhaupt een commissievergadering zal plaatsvinden. De werkgroep-Van der Staaij, belast met de herziening van het RvOTK, is weliswaar geneigd meer werk over te laten aan de vaste commissies, maar veel systeem is daarin niet te vinden. Laat staan dat de plenaire vergadering er werkelijk door wordt ontlast. De taakverdeling blijft er een tussen een totaal overbelast plenum en een zwak ontwikkeld commissiestelsel.

Dat is ten dele wel te begrijpen. Als je veel werk overhevelt naar de vaste commissies, legt dat vooral op de kleine fracties in de Kamer een zware last, want die moeten dan hun aandacht verdelen tussen een grote hoeveelheid commissievergaderingen, die misschien ook nog (voorlopige) beslissingen gaan nemen. Van der Staaij c.s. hebben een zekere allergie voor alles wat de rechten van individuele Kamerleden zou kunnen schaden.

Bovendien moet de vraag worden beantwoord wat aan commissies primair moet worden gedelegeerd, de beleidsdiscussie of de wetgeving? Daarover is in het verslag van de werkgroep ook niets te vinden. Behalve door overmatige zorg voor het individuele lid van de Kamer, lijdt de werkgroep aan een gebrek aan ‘helikoptervisie’ op het werk van de Kamer. Nergens blijkt afstand te zijn genomen van de huidige realiteit van alledag, om te kunnen zien waar de kwaal ligt en hoe die kan worden opgelost. De werkgroep zegt experts te hebben geraadpleegd en dat is ongetwijfeld waar. Zoals het ook waar zal zijn wat de werkgroep zegt over raadpleging van buitenlandse parlementen. Er is alleen helaas niet of nauwelijks iets van te merken.

Men zou ervoor kunnen kiezen (zoals ook Mickler en Otjes hebben gedaan2) de actualiteit en daarmee het dertigledendebat te verschuiven naar de vaste commissies. Daarvan kunnen er meer tegelijk worden gehouden en gelet op de geringere belangstelling van de media daarvoor zal het aantal aanvragen ook afnemen. Waarom kan in de commissie een minderheid geen debat afdwingen en in het plenum wel?, zo vragen beide heren zich terecht af. Voor een plenair debat over de actualiteit zou dan een meer eisende procedure mogen worden bedacht, op zijn minst een besluit van de Kamermeerderheid. Moties naar aanleiding van het debat in de commissie zouden in die commissie zelf moeten worden afgedaan. Hooguit zou de commissie kunnen besluiten een motie van zulk belang te vinden dat daarover alleen in pleno kan worden besloten. (Denk bij voorbeeld aan een motie van afkeuring.)

In commissievergaderingen zijn interrupties ook een veel natuurlijker vorm van meediscussiëren dan in de plenaire vergadering. De huidige gewoonte dat een Kamerlid in pleno drie keer de minister kan attaqueren ziet er wel leuk uit, maar maakt een debat uiteindelijk kapot, omdat geen mens meer weet wat spreker-Kamerlid of -minister nu eigenlijk wilde zeggen. Trouwens, waarom zou een minister niet mogen interrumperen? (Zoals vroeger wel mocht).

Interrupties zouden moeten worden beperkt, omdat ze een vluchtroute zijn voor kleine fracties met weinig spreektijd. Die compenseren dat aan de interruptiemicrofoon, maar ze maken het debat er niet effectiever op.

Minder plenum dus en korter plenum: het zou de Kamer aan gezag doen winnen.

Dit is de tweede column in een serie van drie over het nieuwe Reglement van Orde van de Tweede Kamer zoals voorgesteld door een werkgroep-Van der Staaij.


  • 1) 
    Tim Mickler, Parliamentary Committees in a Party-Centered Context: Structure, Composition, Functioning, Leiden (in eigen beheer), 2017.
  • 2) 
    Simon Otjes en Tim Mickler, ‘Werkwijze Tweede Kamer moet steviger op de schop’, in: www.Stukroodvlees.nl, geraadpleegd op 6 november 2019.


Andere recente columns