Mansholt: een 'rode' boer op landbouw

23 augustus 2019, column Bert van den Braak

"De Kamer overwegende, dat voor het eerst in de parlementaire geschiedenis het feit kan worden herdacht dat een dienaar van de Kroon gedurende welhaast 12,5 opeenvolgende jaren de verantwoordelijkheid van het Ministerschap heeft gedragen; (...) betuigt deze bewindsman bij zijn afscheid haar hulde en dankbaarheid en wenst hem voldoening en succes toe bij de vervulling van de hem toegedachte werkkring ten bate van de Europese Economische Gemeenschap (...); en gaat over tot de orde van de dag." Deze bijzondere motie van hulde stelde Tweede Kamervoorzitter Kortenhorst op 12 december 1957 voor toen Sicco Mansholt voor de laatste keer zijn begroting had verdedigd. De Kamer stemde er met applaus mee in.

Dat een minister een dergelijke hulde ten deel viel, was bijzonder. Maar dat gold feitelijk voor Mansholts gehele politieke loopbaan. In 1945 kreeg hij immers als taak het bevrijde, maar bovenal geplunderde en deels hongerende land te 'voeden'. Voor een slechts 36-jarige boer, met weinig politieke ervaring, was dat een zware opdracht.

Dat hem die taak werd toevertrouwd had diverse redenen. Mansholt was een boerenzoon uit een vooraanstaande, maatschappelijk betrokken Groningse familie. Grootvader van vaderszijde en moeder waren raadslid en zijn vader was gedeputeerde in Groningen. Hijzelf begon, na enige tijd op een plantage in Nederlands-Indië werkzaam te zijn geweest, een akkerbouwbedrijf in de ingepolderde Wieringermeer. Daar was hij bestuurder en actief organisator in het verzet.

Mansholt werd door Drees gezien als de beste sociaaldemocratische kandidaat voor een ministerschap in de sociaaleconomische sector (naast Hein Vos). Op 25 juni 1945 werd hij zo minister van Voedselvoorziening, Landbouw en Visserij (de volgorde van de namen werd spoedig gewijzigd) in het kabinet-Schermerhorn. Als eerste organiseerde hij de levering van voedsel en het op gang brengen van de voedselvoorziening. Daarna gaf hij leiding aan de modernisering van de landbouw. Dat deed hij zowel in organisatorische zin, als waar het ging om bedrijfsvoering en schaalvergroting. Rationalisatie en mechanisering moesten, in combinatie met prijsgaranties, boeren van een goed inkomen voorzien.

De 'rode' minister Mansholt werkte nauw samen met de door zijn neef Herman Louwes geleide Stichting van de Landbouw, waaruit in 1954 het Landbouwschap voortkwam. Dat was een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (zeg maar bestuursorgaan met bevoegdheden om regels op te stellen) van landbouworganisaties en vakbonden. Op zijn ministerie had een andere neef, S.L. (Stefan) Louwes, een topfunctie. Mansholt won het vertrouwen van de boeren én van het zogenoemde groene front in de Tweede Kamer. Dat waren de uit de landbouwsector afkomstige katholieke, protestantse en liberale Kamerleden. Als er tegenstellingen tussen hen en de minister speelden dan gingen die vooral over de grondpolitiek.

Mansholt was een jonge, dynamische en sportieve minister - hij nam in 1954 deel aan de Elfstedentocht - die enige tijd als opvolger van Drees werd gezien. Wel vond Drees (en ook KVP-voorman en vicepremier Beel) hem soms juist 'lastig', omdat hij goede banden had met PvdA-fractievoorzitter Jaap Burger en begrip toonde voor de steeds kritischer opstelling van de Tweede Kamerfractie tegenover de compromissen die Drees sloot.

Als minister wist Mansholt belangrijke landbouwwetgeving tot stand te brengen, zoals een nieuwe Ruilverkavelingswet en nieuwe Pachtwet. Ook hij leed als 'goede' minister overigens wel eens een parlementaire nederlaag. Een wetsontwerp om de paardenkeuring anders te organiseren, moest hij na verzet vanuit de Tweede Kamer intrekken.

Kortenhorst stipte in december 1957 Mansholts vertrek naar de Europese Commissie aan. Daar werd hij dé vormgever van het Europese landbouwbeleid. In 1972 was hij nog enkele maanden voorzitter van de Europese Commissie. Een terugkeer in de nationale politiek kwam er niet, al bleef hij in de PvdA een geacht lid, dat zich vaak duidelijk uitsprak over bijvoorbeeld milieu en ontwikkelingssamenwerking. Hij overleed in 1995.

Dit is de vierde van een serie van vijf zomercolumns over 'grote' ministers.


Over Mansholt verscheen in 2006 van de hand van Johan van Merriënboer een gedegen biografie. Zie voor zijn rol als Europees Commissaris van dezelfde auteur: Baanbreker en volbloed Europeaan, in: G. Voerman e.a. (red.), De Nederlandse eurocommissarissen (2010), 121



Andere recente columns