Kwaad voorkomen én het goede stichten

28 juni 2019, column Bert van den Braak

Zowel de Groningse hoogleraar Douwe Jan Elzinga als Trouw-columnist Hans Goslinga bepleitten dezer dagen afschaffing van de getrapte verkiezing van de Eerste Kamer. En terecht. Ondanks de grote bezwaren tegen dat kiesstelsel durfden noch de Staatscommissie parlementair stelsel, noch minister Ollongren een voorstel in die richting te doen. Ik som die bezwaren nog eens op.

Kiezers moeten met één stem over twee zaken beslissen die niets met elkaar te maken hebben. Wie bijvoorbeeld ontevreden is over de rol in een provinciebestuur van een regeringspartij, maar wel het kabinet steunt, staat voor een dilemma. De taak die Statenleden hebben als kiesmannen/vrouwen voor de Eerste Kamer (een uurtje in de vier jaar) bepalen bij velen dan de keuze. De Statenverkiezingen worden geheel gedomineerd door landelijke thema's. Bij de Statenverkiezingen stond niet de energietransitie in Gelderland of Limburg of de versterking van natuurgebieden in Drenthe of Zeeland ter discussie, maar de vraag of 'Thierry' of 'Mark' als grootste uit de bus zou komen en hoe veel de coalitiepartijen zouden verliezen. Eerste Kamerlijsttrekkers traden op in publieksdebatten. Van de ooit beleden afstand van senatoren tot de actuele politiek is geen sprake meer.

Gezien het relatief geringe aantal Statenleden en de wetenschap hoe de politieke verhoudingen in de Statencolleges zijn, is er volop mogelijkheid tot strategisch stemmen. Elzinga maakt daar terecht bezwaar tegen, maar zonder die afspraken zou de rol van Statenleden bij de Eerste Kamerverkiezing niet meer zijn dan die van 'doorgeefluik'. Wat is dan de zin van de 'trap'? Vergeten lijkt te zijn dat getrapte verkiezing een negentiende-eeuwse 'uitvinding' is uit een tijdperk zonder partijen. De Statenleden kozen zelfstandig - aanvankelijk uit een beperkte groep burgers - de leden van de Eerste Kamer. Toen er partijen opkwamen, verdween die zelfstandigheid. Statenleden stemmen volgens partijlijnen. Het is overigens een misvatting dat het maken van afspraken en strategisch stemmen samenhangt met de sinds 1983 bestaande verkiezing voor vier jaar. De praktijk bestaat al sinds in 1923 de evenredige vertegenwoordiging bij de Senaatsverkiezing werd ingevoerd. Zolang de 'trap' bestaat, zal strategisch stemmen voorkomen.

Het voor de hand liggende alternatief is rechtstreekse verkiezing, gelijktijdig met die voor de Tweede Kamer. Daaraan kleeft ontegenzeggelijk het bezwaar dat er dan twee Kamers zijn met een zelfde kiezersmandaat. De vraag welke dan de 'ware' volksvertegenwoordiging is, kan opkomen. Dat is te voorkomen. Naast de beperktere taak en andere samenstelling van de Eerste Kamer is versterking van de positie van de Tweede Kamer dan wenselijk. De Staatscommissie koos slechts voor een facultatief terugzendrecht, als aanvulling op de toch al grote wetgevende macht van de Eerste Kamer en het kabinet bezint zich nog op dat voorstel. In het licht van het primaat van de Tweede Kamer is vervanging van het absolute vetorecht (van 38 leden) door een variant met hogere drempel (bijvoorbeeld 46 leden) logischer. En dat in combinatie met een terugzendplicht.

Stemmen 46 van de 75 Eerste Kamerleden tegen, dan is het wetsvoorstel verworpen. Is geen gekwalificeerde meerderheid maar wel een gewone meerderheid tegen, dan moet het wetsvoorstel worden teruggezonden naar de Tweede Kamer. Uiteraard kan de Eerste Kamer dan suggesties doen ter verbetering. Het is daarna aan de Tweede Kamer om die wel of niet over te nemen en om een eindoordeel te vellen. Nog altijd kan, als breed wordt geconcludeerd dat een wetsvoorstel onvoldragen is of te veel gebreken vertoont, dat wetsvoorstel worden tegengehouden. Een wetsvoorstel als over het elektronisch patiëntendossier zou, net als in 2011 gebeurde, worden weggestemd. Als er minder grote bezwaren zijn, komt het oordeel bij de Tweede Kamer.

Er wordt wel gesuggereerd dat de Eerste Kamer na 1983 te politiek is geworden. Dat is niet zo. Er werd al lang vaak volgens partijlijnen gestemd. In 1926 drukte de rechtse (christelijke) meerderheid behandeling en aanvaarding van de Bioscoopwet door, in de jaren van centrumrechtse kabinetten stemden linkse oppositiefracties vaak tegen. Het probleem is veeleer dat de Eerste Kamer moeilijk een gedepolitiseerde rol kan spelen, omdat hetzij coalitieafspraken, hetzij ad-hocafspraken in de Tweede Kamer dat verhindert. Als de Eerste Kamer een nuttig(er) rol wil spelen, dan moet zij tegenhouden wat echt onacceptabel is en niet-politieke suggesties kunnen doen voor verbeteringen. Dat is zowel het 'kwade' voorkomen als het 'goede stichten'.1)


  • 1) 
    Minister Donker Curtius zei in 1848 dat 'het nut eener Eerste Kamer' meer gelegen was in het voorkomen van het kwaad dan in het stichten van het goede.


Andere recente columns