Lokale partijen: een blijvertje

30 maart 2018, column J.Th.J. van den Berg

Het heeft erg lang geduurd voordat traditionele partijen en klassieke bestuurders in de gaten kregen dat lokale partijen meer waren dan een historisch incident, een verschijnsel ‘dat wel weer zou overgaan’. Bij de media in Hilversum is het eigenlijk nog steeds niet doorgedrongen dat lokale partijen meer zijn dan iets voor de plaatselijke dorpsgek.

Ten dele zal het daaraan liggen dat, toen het verschijnsel in de vroege jaren negentig om zich heen begon te grijpen, het inderdaad vooral veel had van protest en actie tegen het bestaande. Dan duurt het even voordat je door hebt dat er meer aan de hand is, al speelt er nog steeds bij veel lokale partijen, ook de succesvolle, een element mee van verzet. Verzet tegen wat je zou kunnen noemen, de ‘denaturering’ van de lokale democratie.

In de jaren zeventig leek de ontwikkeling een andere kant uit te gaan. Lokale partijen waren een bekend verschijnsel in Brabant en Limburg, waar ‘iedereen’ bij de KVP hoorde, wat lokaal dus geen onderscheid creëerde. De totstandkoming van het CDA en de intussen gegroeide concurrentie van PvdA en VVD bracht met zich mee dat het CDA niet langer toestond dat zijn leden eigen lokale lijsten hadden. In de beide zuidelijke provincies nam vervolgens het aantal lokale partijen drastisch af. Rond het Binnenhof moet men hebben geloofd dat de lokale partij zuidelijke folklore was geworden.

Dat bleek niet het geval. In andere streken dan het zuiden begon de lokale lijst nu juist tot bloei te komen. Daar kwam in de jaren negentig het verschijnsel van ‘leefbaar’-partijen bij, eerst in Hilversum en Utrecht en voorbij de eeuwwisseling in Rotterdam. ‘Lokalo’s’ dreigden nu echter te worden geïdentificeerd met antimigratie, terwijl dat lang niet altijd het geval was en is. Het bracht wel met zich mee dat een oude weerzin tegen lokale partijen nieuw voedsel kreeg: waren die niet merendeels ‘extreem rechts’? Allemaal alibi’s om te geloven in de tijdelijkheid van het verschijnsel en voorts om er vooral geen enkele (financiële) steun aan te verlenen 1).

Het heeft allemaal niets uitgehaald. De emancipatie van de lokale partij bleek onweerstaanbaar tot in de grote steden, zoals Rotterdam, Utrecht en Den Haag toe. Tot lichte verbijstering van de traditionele nationale partijen bleken hun lokale concurrenten heel goed in staat gemeenten te besturen, al moesten zij her en der door een harde ‘leerperiode’ heen. Door de kiezers werden zij, heel wat eerder dan door het nationale politieke en bestuurlijke ‘establishment’, erkend als hun ware volksvertegenwoordigers. Lokale partijen zijn een ‘blijvertje’ gebleken; de nationale politiek zal eraan moeten wennen.

Ten dele is het verschijnsel product van het optreden van traditionele partijen die van het gemeentebestuur een bijna apolitieke technocratische instelling hebben gemaakt. Niet alleen burgemeesters komen van buiten binnengevlogen (daar zijn wij nog aan gewend) maar sinds 2002 meer en meer ook de wethouders, die niet eens meer verplicht zijn in de gemeente te gaan wonen die zij besturen 2). Decentralisatieoperaties hebben niet de gemeente zelf versterkt, maar deze gedwongen veel uitvoerend beleid onder te brengen in regionale constructies. Misschien was dat onvermijdelijk, maar voor de herkenbaarheid van het gemeentebestuur is het nogal schadelijk gebleken 3).

Raadsleden moesten zich gaan afvragen of zij verkapte ambtenaren van het gemeentebestuur waren of nog echte volksvertegenwoordigers. Nieuwe lokale stromingen gooiden ‘de kont tegen de krib’; wilden weer authentieke vertegenwoordigers van het volk zijn; keerden zich af van de nationale partijen en hun lokale ‘filiaalhouders’. Dat die eigenlijk ook wel anders wilden en erop uit waren hun gemeente te dienen, kwam niet overtuigend meer over het voetlicht. ‘Lokalisering’ betekent in de kern dus de terugkeer van de politiek in het gemeentebestuur en tegelijk de emancipatie van de lokale volksvertegenwoordiger. Daar past geen reactie van weerzin of superioriteitswaan bij, wel van serieus nemen en kritisch volgen.

Natuurlijk zijn er bezwaren: de fragmentatie van gemeenteraden die collegevorming soms ingewikkeld maken; het risico van wederzijdse vervreemding van nationale en lokale politiek; het uitdrogen van de voedingsbronnen van nationale partijen, die het uiteindelijk van geoefende gemeentebestuurders moeten hebben. Dat zijn allemaal serieuze problemen die om denkkracht en oplossing vragen, maar die zijn geen reden om lokale partijen naar vermogen te negeren of te kleineren.


  • 1) 
    J.Th.J. van den Berg, ‘Ook lokale partijen ondersteunen’, column Parlement en politiek, 16 maart 2018.
  • 2) 
    Idem, ‘Wethouders van buiten de raad’, column Parlement en politiek, 29 februari 2008.
  • 3) 
    Idem, ‘De macht van de raad’, column Parlement en politiek, 21 december 2007.


Andere recente columns