Samenklonterende weerstanden

16 september 2016, column J.Th.J. van den Berg

Halverwege het eerste decennium van deze eeuw begonnen politicologen een nieuwe breuklijn tussen kiezers waar te nemen die afweek van wat zij (en andere geïnteresseerden) tot dan toe gewend waren te zien 1).

Dominant was steeds de economische links-rechtsverdeling geweest, waarbij links stond voor sterker overheidsinterventie en rechts voor meer onthouding door de overheid. In de jaren zestig manifesteerde zich daarnaast een verdeling die ‘industrieel’ vs. ‘postindustrieel’ ging heten. Daarin stonden aanhangers van de oude, op welvaart en zekerheid gerichte samenleving tegenover aanhangers van een beter milieu en waarden als vrouwenemancipatie en ontwapening. Over deze breuklijn hoor je niet veel meer, wat niet wil zeggen dat die destijds was verzonnen of dat die helemaal niet meer zou bestaan.

Wat zich meer en meer liet zien was een breuklijn die bepaald werd door sterke internationale bewegingen van bovenaf en van onderop.

Van bovenaf, door mondialisering van de economische machtsverhoudingen en steeds groter invloed op het dagelijks leven van de Europese Unie. Sterkste symbool daarvan: de euro, die in 2002 in het gewone geldverkeer werd ingevoerd, maar die belangrijke eisen bleek te stellen aan begrotingsbeleid en beheersing van het overheidstekort.

Van onderop kwam de groeiende weerstand tegen immigratiestromen, die overigens in de jaren na 2000 afnamen tot de vluchtelingencrisis van 2015. Daarin concentreerde de afkeer zich na ‘nine eleven’ niet eens meer zozeer op migranten als zodanig maar vooral op de godsdienst van velen hunner, de islam, die tot 2001 niemand had bezig gehouden. De moord op Van Gogh in 2004 fungeerde als het eigen Nederlandse ‘nine eleven’.

Heel lang was vooral europeanisering voor velen wel een bron van weerstand, maar het vond geen weg naar specifieke politieke partijen. Dus leek de weerstand niet te bestaan, totdat zij explodeerde: bij het referendum over het Europese grondwettelijke verdrag, in 2005. Nog altijd leidde dat niet tot een zichtbare breuklijn in de politieke arena, al was duidelijk dat SP en Christen Unie, naast de altijd al eurosceptische SGP, over Europa anders dachten dan CDA. VVD en PvdA, laat staan GroenLinks en D66.

Totdat in 2006 de ontevredenheid over Europa samen ging klonteren met de weerstand tegen asielzoekers en migranten in het algemeen, belijders van de islam in het bijzonder. Nu is er een segment aan kiezers ontstaan die zich verenigd hebben rond drie met elkaar verbonden issues, bestaande uit kritiek op (inkomens)ongelijkheid, weerstand tegen islam en migranten en tegen voortgaande Europese integratie. In 2006 bleek het daarbij te gaan om ongeveer 30% van de kiezers. In 2010 en vooral 2012 is dat percentage enigszins gedaald.

In gematigde vorm verwoordt de SP deze weerstanden aan de linkerzijde, al laat zij de kiezers (gelukkig) ‘in de steek’ als het om immigratie en anti-islam gaat. Zo blijft als enige ‘zuivere’ representant alleen de PVV over. De ‘mondialiseringsbreuklijn’ valt, in elk geval in de perceptie van de kiezers, vrijwel volledig samen met de PVV enerzijds en alle andere partijen anderzijds.

De vluchtelingencrisis van 2015 die zowel de onrust over migratie en integratie als de weerstand tegen een nogal onmachtige Europese Unie heeft bevorderd, zal aan dat proces van samen klonteren niet weinig hebben bijgedragen.

In de aanloop naar de verkiezingen van 2017 manifesteert zich nu een ‘wrange ironie’, zoals politicoloog Joop van Holsteyn het al heeft genoemd 2). De coalitie van VVD en PvdA heeft door zijn stabiliteit en zijn probleemoplossend vermogen de oude dominante breuklijn van economische polarisatie geneutraliseerd. Dat betekent echter dat die andere, nieuwe breuklijn, voor en tegen de mondialisering, tamelijk ongeremd zijn werk dreigt te gaan doen. Hoe succesvoller de coalitie, hoe groter de kans dat zij de verkiezingen verliest van partijen die de ontevredenheid over ‘het verval van de natie’ mobiliseren. Gaan wij, met andere woorden, 2002 en 2006 overdoen?

Het is dus geen toeval dat premier Rutte, tevens weer lijsttrekker van de VVD, nu al zijn positie tegenover Wilders heeft bepaald: geen samenwerking maar bestrijding. Nu het toch moet, gaat hij het gevecht frontaal aan, meer dan de VVD eerder heeft willen doen. Het kon wel eens de enig juiste koers blijken te zijn: aanvallen en isoleren tegelijk.

Dit is de laatste van twee columns over de komende verkiezingen en campagne waarbij gebruik is gemaakt van het Nationaal Kiezersonderzoek 2012, waarover is gerapporteerd in: Jean Tillie, Joop van Holsteyn, Henk van der Kolk en Kees Aarts, Rumoer. Nederlandse kiezers en politiek 1998 – 2012, Amsterdam: AUP, 2016.


  • 1) 
    • H. 
      Kriesi, ‘Globalisation and the Transformation of the National Political Space: Six European Countries Compared, in: European Journal of Political Research, 45/6, 2006, 921 – 956. Onafhankelijk daarvan meende ik overeenkomstige verschijnselen waar te nemen bij een eerste analyse van de Tweede Kamerverkiezingen van 2006: J.Th.J. van den Berg, ‘Provincie heeft de stad verslagen’, in: NRC Handelsblad, 23 november 2006. Sindsdien heeft de these over de ‘mondialiseringsbreuklijn’ een hoge vlucht genomen.
  • 2) 
    Joop van Holsteyn, ‘Het lege midden van de politiek’, in: Trouw, 20 augustus 2016.


Andere recente columns