Vroege campagne, late keuze

2 september 2016, column J.Th.J. van den Berg

Met de terugkeer van de Tweede Kamer van reces, begint ook de campagne al op gang te komen voor de eerstvolgende Kamerverkiezingen, hoewel die toch pas op 15 maart volgend jaar zullen plaatshebben. Toch is het wel te begrijpen.

Voor het eerst sinds 1998 vinden de verkiezingen plaats op het ‘normale’ tijdstip, dat wil zeggen na vier jaar zonder crisis regeren door een kabinet. In die zin heeft het tweede kabinet-Rutte de stabiliteit van de jaren negentig weten terug te brengen, al verloor het onderweg vrij veel individuele bewindslieden. ‘Normaal’ betekent voorts dat de datum van de verkiezingen al heel vroeg vaststaat. Het kabinet heeft ten slotte niet veel meer aan grote nieuwe voorstellen te bieden, zodat zowel ministers als Tweede Kamer hun tijd niet meer nodig hebben voor werk dat nog absoluut gereed moet komen. Even leek het er in het voorjaar nog op dat het tot een belastinghervorming zou komen, maar dat heeft het kabinet moeten opgeven.

Toch is zo’n vroeg begin eigenaardig. Het Nationaal Kiezersonderzoek 2012 (NKO) van de gezamenlijke instituten voor politicologie in Nederland heeft uitgewezen dat het moment waarop de kiezer beslist wat hij of zij moet stemmen steeds later komt te liggen. De groep die dit al maanden tevoren weet wordt aldoor kleiner. Steeds talrijker wordt daarentegen het aantal mensen dat eerst op de dag van de verkiezingen – vaak zelfs pas in het stemhokje – de knoop doorhakt. Je zou dus kunnen zeggen: voorlopig kan je je de moeite van een campagne sparen.

Die late keuze maakt een campagne trouwens des te gevaarlijker, want tot het allerlaatst toe moeten vooral lijsttrekkers op de toppen van hun concentratie blijven zonder enige zekerheid of het allemaal goed zal aflopen. In die laatste dagen gaat het vaak niet meer over kiezers erbij krijgen maar vooral over kiezers niet verliezen. Dankzij een majeure blunder bij voorbeeld. Niet voor niets ogen politieke leiders in de laatste week voor de verkiezingen zo verkrampt: je kan verkiezingen dan niet meer winnen maar nog wel verliezen.

Die late keuze heeft alles te maken met de aard ervan. Tot ver in de jaren zeventig van de vorige eeuw domineerde de kiezer die stemde omdat hij tot een bepaalde maatschappelijke klasse of groep behoorde: de kiezer bepaalde zijn voorkeur op sociologische gronden. Die tijd is voorbij geraakt. Het gaat nu om een verzameling belangrijke issues die tezamen zijn keuze bepalen; zijn keuze is nu voer geworden voor politicologen. De kunst is te achterhalen welke kwesties, liefst in een onderling verband, de kiezers zo bezighouden dat ze uiteindelijk de voorkeur bepalen.

Sinds de invoering van het algemene kiesrecht (1917–1919) is de breuklijn tussen sociaaleconomisch links en rechts de dominante ‘kloof’ tussen de kiezers onderling. Die zal zich te meer doen gelden als de economie stagneert en materiële kwesties aan belang winnen. Dan polariseren kwesties van inkomen, werk, prijsontwikkeling en de betaalbaarheid van voorzieningen de politieke verhoudingen. Soms wordt gedacht dat het belang van dit genre kwesties zijn tijd heeft gehad, maar dan herinneren verkiezingen er opeens aan dat dit niet zo is. Zo ging het in de jaren tachtig, toen de belangstelling voor andere vraagstukken, zoals voor het milieu en cultuur of immigratie naar de achtergrond waren verdwenen.

Maar, het is niet altijd de economie. In tijden van stijgende welvaart en groeiende werkgelegenheid komen sinds de jaren zestig andere kwesties bovendrijven en die kunnen de verkiezingen en de campagnes gaan domineren. Zo werden het kabinet-Kok II en de paarse coalitie eronder volledig overvallen door Fortuijns succesvolle campagne tegen immigratie, islam en wachtlijsten bij de gezondheidszorg. Terwijl de coalitie dacht het allemaal goed voor elkaar te hebben, wat in veel opzichten ook zo was.

In de komende maanden zal duidelijk worden waar het zwaartepunt van de kiezersvragen komt te liggen. De kans dat coalitiepartijen zich net als in 2002 zo laten verrassen als de paarse partijen van destijds is niet heel groot: alle partijen hebben geleerd van de ervaring in 2002. Maar, dat zegt nog niet zo veel. Ook voorbereid kunnen partijen de mist in gaan. De thema’s van de verkiezingsstrijd lenen zich namelijk slecht voor manipulatie.

Dit is de eerste van twee columns over de komende verkiezingen en campagne waarbij gebruik is gemaakt van het Nationaal Kiezersonderzoek 2012, waarover is gerapporteerd in: Jean Tillie, Joop van Holsteyn, Henk van der Kolk en Kees Aarts, Rumoer. Nederlandse kiezers en politiek 1998 – 2012, Amsterdam: AUP, 2016.



Andere recente columns