Een onmogelijke keuze

16 april 2010, column Bert van den Braak

Het wordt op 9 juni niet eenvoudig om een keuze te bepalen. De VVD lijkt tegen, maar stemde toch al eens vóór, de PvdA was vóór, maar of ze dat na de komende verkiezingen nog zal zijn, staat nog geheel niet vast. Misschien biedt een stem op het CDA of de ChristenUnie duidelijkheid, maar in de verkiezingsprogramma'svan die partijen is geen standpunt te vinden. Zelfs op de opstelling van de SGP is, gezien het eerdere stemgedrag, geen peil te trekken.

Ik heb het nu niet over de hypotheekrenteaftrek en zelfs niet over het rekeningrijden, maar over de vraag of we wel of geen constitutionele toetsing moeten krijgen. Dat is naast samenstelling van een nieuwe Tweede Kamer het belangrijkste - nou ja, formeel dan - thema van de komende verkiezingen.

Op 2 december 2008 aanvaardde de Eerste Kamer het initiatiefvoorstel-Halsema over de constitutionele toetsing. In 2004 stemden in de Tweede Kamer SGP en VVD, net als SP, PvdA, D66, ChristenUnie, LPF, Groep-Wilders en GroenLinks vóór. In de Eerste Kamer stemden de fracties van CDA, VVD en SGP tegen. Ondanks enige bedenkingen van het kabinet kwam de wet in het Staatsblad.

Het besluit over Kamerontbinding van 5 maart meldt daarom: De Tweede Kamer wordt tevens ontbonden in verband met een mogelijke grondwetswijziging (artikel 137, derde lid, van de Grondwet). Door de nieuwe Tweede Kamer zal de tweede lezing ter hand worden genomen van het wetsvoorstel tot verandering van de Grondwet, strekkende tot invoering van de bevoegdheid tot toetsing van wetten aan een aantal bepalingen van de Grondwet door de rechter (Stb. 2009, 120).

De bedoeling van de ontbinding is dat de kiezers zich over dit voorstel kunnen uitspreken. Gelet op het bij sommige partijen nogal wisselende stemgedrag en het bij de meeste partijen ontbreken van een standpunt over deze kwestie, is dat vrijwel een onmogelijke zaak. Dat D66 wel duidelijk is en dat van GroenLinks mag worden aangenomen dat die partij voor is, is voor de kiezer een schrale troost. Onduidelijk is welk oordeel kiezers over de constitutionele toetsing geven als zij bijvoorbeeld op de VVD stemmen. En zekerheid over hoe de (meeste) andere partijen zich na 9 juni bij de tweede lezing zullen opstellen, bestaat er evenmin.

Bij dat alles moet bovendien worden geconstateerd dat vrijwel geen enkele kiezer - en gelet op de programma's ook de meeste politieke partijen niet - zich bewust zal zijn dat we op 9 juni tevens een uitspraak moeten doen over een voorliggend voorstel tot grondwetsherziening.

Dat bezwaar doet zich overigens altijd voor en dit keer is de 'onduidelijkheid' feitelijk nog beperkt, omdat er maar één voorstel aanhangig is. In 1981 moesten de kiezers zich door een stem op een partij uitspreken over een dertigtal voorstellen tot grondwetsherziening (en ook nog eens over de meest uiteenlopende onderwerpen). In latere jaren (1994, 1998, 2002, 2006) waren er steeds drie of vier voorstellen aanhangig.

Nu kun je stellen: ach, eigenlijk doet het er nauwelijks toe dat kiezers zich niet concreet over een grondwetsherziening kunnen uitspreken. In 2003 voerde de Raad van State bij haar advisering over het raadplegende referendum over de Europese Grondwet niettemin als belangrijkste argument vóór dat referendum aan dat kiezers zich bij wijziging van de Nederlandse Grondwet toch ook kunnen uitspreken. Hetzelfde deden de indieners van het initiatiefvoorstel over het raadplegend referendum over het Verdrag van Lissabon. Ook bij de komende verkiezingen blijkt weer eens wat een non-argument dat was en is.

Het geheel afschaffen van de mogelijkheid voor de kiezers om zich uit te spreken, is niet wenselijk. Als er namelijk wel iets wezenlijks ter discussie staat (afschaffing van de Eerste Kamer bijvoorbeeld), moeten kiezers zich daarover op een of andere manier toch kunnen uitspreken en dan natuurlijk niet door tegelijkertijd een keuze te vragen op basis van allerlei andere thema's (inkomenspolitiek, integratie, veiligheid, bezuinigingen).

De huidige procedure leidt tot het vragen van een onmogelijke keuze en is daarmee volstrekt een 'wassen neus'. Het wordt dan ook tijd dat partijen eens serieus gaan nadenken over een alternatief, zodat kiezers zich wel echt kunnen uitspreken over wezenlijke veranderingen van de Grondwet, maar niet worden 'lastig gevallen' met kwesties die eigenlijk onomstreden zijn.

Wellicht kan volstaan worden met de vereiste van een tweederde meerderheid bij de eerste lezing. Een andere optie is dat kiezers voortaan na aanvaarding in eerste lezing om een (correctief) referendum kunnen vragen. Dat biedt aan hen dan de mogelijkheid wél een duidelijke uitspraak te doen over het betreffende voorstel tot grondwetsherziening.



Andere recente columns