Het betere oordeel?

1 juni 2018, column Bert van den Braak

Er was in de jaren zeventig van de vorige eeuw geen nationaal onderwerp dat de gemoederen zo beroerde als de abortuskwestie. Het was misschien wel hét breekpunt tussen de progressieve partijen en de christendemocraten. Uiteraard waren er voor het mislukken van de formatie van een tweede kabinet-Den Uyl in 1977 vele factoren, maar de vaak persoonlijke afkeer in progressieve kring tegen toenmalig Justitieminister Dries van Agt speelde daarin een cruciale rol. En daaraan lag diens opstelling in de abortuskwestie ten grondslag.

Waarover ging die kwestie? In de jaren zestig kwam er steeds meer verzet tegen het strafrechtelijke verbod op zwangerschapsafbreking (abortus provocatus). Door dat verbod was er sprake van een onrustbarend hoog aantal illegale abortussen (naar schatting 20.000 per jaar), die vaak met medische risico's door onbevoegden werden uitgevoerd. Vrouwen verlangden een zelfbeschikkingsrecht ('baas in eigen buik'). En dat waren bepaald niet alleen radicale feministen. Inmiddels werden al klinieken opgericht waar zwangerschap op veilige wijze kon worden onderbroken.

In dat maatschappelijke klimaat kwam eerst (in 1970) de PvdA met een initiatiefwetsvoorstel over het niet langer strafbaar stellen van verantwoorde zwangerschapsonderbreking ('ja, mits'). Daarna volgde een kabinetsvoorstel (in 1975 overgenomen door de christendemocraten) om abortus alleen toe te staan als het lichamelijke of geestelijke welzijn van de vrouw in gevaar was ('nee, tenzij'). Ten slotte kwam in 1975 ook de VVD met een initiatiefvoorstel waarin abortus werd toegestaan, mits vrouw en arts eerst hadden overlegd. PvdA en VVD schoven in mei 1976 hun voorstellen ineen tot het initiatiefvoorstel-Geurtsen, Lamberts, Roethof en Veder-Smit.

De politieke lading van het dossier kwam tot uitbarsting in 1974 en 1976 toen sluiting dreigde van de gedoogde Heemsteedse abortuskliniek Bloemenhove. Minister Van Agt gaf het Openbaar Ministerie opdracht op te treden vanwege het afbreken van zwangerschappen boven de 12 weken. Een Kamermeerderheid was zeer ontstemd. Uiteindelijk moest Van Agt in mei 1976 inbinden, maar trad hij niet af. Hij verklaarde aan te blijven, om zijn handtekening aan de wet te kunnen onthouden als het initiatiefvoorstel van VVD en PvdA werd aangenomen. Nadat de Tweede Kamer dat in augustus 1976 inderdaad had gedaan, verwierp de Eerste Kamer het echter in december dat jaar, omdat een groot deel van de VVD-fractie tegen stemde.

In dat politieke klimaat werd Van Agt voor 'links' de man van het 'ethisch reveil', een term die hij in het Bloemenhovedebat van november 1974 had geïntroduceerd. De PvdA wenste een andere minister van Justitie dan Van Agt. Die kwam er, maar dan wel omdat de formatie van een tweede kabinet-Den Uyl mislukte en Van Agt premier werd van een kabinet van CDA en VVD. CDA'er Job de Ruiter volgde Van Agt op. Hij en zijn VVD-collega Ginjaar van Volksgezondheid kwamen in 1979 met een nieuw abortusvoorstel. Dat had 'nee, tenzij' als uitgangspunt en voerde een bedenktijd in. Praktisch betekende het een regeling die abortus vrijwel buiten het strafrecht bracht. Niettemin wezen progressieven het voorstel als te betuttelend af. PvdA en D'66 kwamen in september 1980 met een nieuw initiatiefwetsvoorstel. Aan de andere zijde bleven er velen die abortus als 'moord' zagen. Dat verzet werd politiek vormgegeven door een initiatiefvoorstel van SGP en GPV met als titel 'levensbescherming menselijke vrucht'. Ook binnen het CDA waren er die veel verwantschap tot dat standpunt voelden.

De behandeling in november 1980 in de Tweede Kamer eindigde met aanneming van het voorstel-De Ruiter/Ginjaar met 76 tegen 74 stemmen. CDA-lid Annemieke van Heel-Kasteel verklaarde vóór te stemmen, om daarmee een liberalere regeling te voorkomen. In april 1981 herhaalde zich dat in de Eerste Kamer. Daar stemden 38 leden vóór en 37 tegen. Het CDA-lid Wolter Netjes sloot zich als laatste bij de voorstemmers aan. Er volgde heftige maatschappelijke protesten, maar de wet bleek in de praktijk goed te werken. Wat zou er zijn gebeurd als dit fel omstreden wetsvoorstel in een raadgevend referendum aan de kiezers was voorgelegd? Gezien de fundamentele bezwaren ter rechterzijde en het nagestreefde absolute zelfbeschikkingsrecht ter linkerzijde had dat ongetwijfeld tot verwerping geleid.

Soms is het zoeken naar en vinden van een compromis moeizaam en zeker niet voor iedereen bevredigend. Dat gold toen voor abortus en nu voor de donorregistratie. Bij de algemeen erkende wens om het tekort aan donoren te verminderen, was een wettelijke stap nodig. De automatische donorregistratie met de mogelijkheid om die alsnog ongedaan te maken, is een politiek compromis. Dat is in een fel betwiste kwestie de best mogelijke uitkomst, die de kiezers dan maar beter niet alsnog kunnen blokkeren.



Andere recente columns