Botsende eisen van vertegenwoordiging

24 november 2017, column J.Th.J. van den Berg

Zowel in het woordenboek als in de praktijk betekent het woord ‘vertegenwoordiging’ twee dingen tegelijk: handelen namens anderen als hun advocaat; daarnaast het weerspiegelen van opvattingen en belangen. Een volksvertegenwoordiging weerspiegelt de opvattingen en belangen van de bevolking. Daarnaast dient zij ook te handelen en effectief te zijn in haar opereren 1).

In het ene politieke stelsel ligt het zwaartepunt bij het handelingsvermogen van de volksvertegenwoordiging. Daar hoort een specifiek kiesstelsel bij en idealiter is dat het meerderheidsstelsel zoals de Britten dat kennen. De opvattingen van kiezers worden daar echter niet bijster zuiver weerspiegeld. Daartegenover staat dat kiezers dan niet alleen de samenstelling van het parlement hebben bepaald maar ook het karakter van de regering.

In een geheel op weerspiegeling gericht stelsel, zoals dat van de evenredige vertegenwoordiging, komt er een veel grotere variëteit van partijen in het parlement. Doorgaans, zoals in Nederland, leidt dat tot zoveel fracties en mogelijke coalities dat moeilijk voorspelbaar is tot welke kleur regering een verkiezingsuitslag leidt. Toch moet ook bij ons een handelingsbekwame meerderheid ontstaan.

De Staatscommissie Parlementair Stelsel beschrijft de kabinetsformatie in Nederland als een van de thema’s, tegelijk zwakheden van het politieke bestel. Zou de commissie dat ook hebben gedaan, als zij niet gelijktijdig had geopereerd met de weer eens ellenlange en gesloten kabinetsformatie van afgelopen jaar? Want – de commissie erkent het ook – tijdens en kort na de formatie is er altijd veel ‘geween en gekners der tanden’, maar na korte tijd is het weer over. Bovendien laat onderzoek zien dat de kiezers meestal instemmen met het resultaat. Is het dan wel zo’n probleem?

Men kan de moeizame coalitievorming in Nederland beschouwen als de prijs voor een parlementsverkiezing die een getrouw beeld geeft van visie, overtuigingen en belangen zoals die in de samenleving bestaan en die allemaal in de Tweede Kamer tot hun recht kunnen komen. Men kan, met andere woorden, niet alles hebben.

Voorts helpt het om illusies tegen te gaan, als door politici (maar vooral media!) aan kiezers wordt duidelijk gemaakt dat Kamerverkiezingen helemaal niet dienen om een premier te kiezen of de samenstelling van de toekomstige regering te bepalen, zoals nu stelselmatig gebeurt. Denk aan de lichtelijk ridicule ‘premiersdebatten’ tijdens verkiezingscampagnes voor de tv. Er wordt helemaal geen regering gekozen, laat staan een premier. Het staat in Nederland principieel zelfs niet vast of de grootste partij, dus de meest succesvolle lijsttrekker, gaat meeregeren. Als wij ophouden kiezers een rad voor ogen te draaien, zijn wij al een heel eind verder.

Natuurlijk, een proces dat zich noodgedwongen in beslotenheid voltrekt en waarin over de machtsverdeling wordt beslist, is in een democratie alleen aanvaardbaar als het kort duurt. Voor dat principe bestond in de formatie van 2017 wel erg weinig oog.

Er wordt ook wel aan andere remedies gedacht, zoals een kiesdrempel die al te kleine partijtjes weghoudt. Ongeacht of daar principieel iets voor valt te zeggen, zo’n barrière lost het coalitieprobleem niet op, tenzij wanneer je de Turkse regel volgt van een kiesdrempel van tien procent. Kiezers vinden elke afwijking van de strikte evenredige vertegenwoordiging verwerpelijk en daar moet elke strategie om de formatie te bespoedigen vanuit gaan. Afwijkingen ontnemen aan minderheden de toegang tot de Tweede Kamer en zij lossen het probleem van de kabinetsformatie evenmin op.

Waarschijnlijk de enige effectieve manier om regeringsmacht te organiseren onder handhaving van de evenredige vertegenwoordiging is de vorming van coalities van partijen (‘stembusakkoorden’) vóór de verkiezingen. Dat begrijpt ook de staatscommissie en zij wijst, bij wijze van lichtend voorbeeld, naar Denemarken. Het vervelende van dat voorbeeld is, dat Denemarken vertrouwd is met het verschijnsel van het minderheidskabinet. Als het stembusakkoord geen meerderheid brengt, is er nog niet veel verloren.

In Nederland is ook wel eens een stembusakkoord beproefd (begin jaren zeventig), maar doordat het geen meerderheid bewerkstelligde werd het prompt als (vrijwel) mislukt beschouwd. Niettemin, in ons nogal gefragmenteerde bestel zou een ellenlange kabinetsformatie alleen zijn te voorkomen, als zowel het stembusakkoord als het minderheidskabinet een vertrouwd verschijnsel zou worden. Kiezers zouden daar wellicht niet zo’n probleem mee hebben, maar de meeste politici vinden het allebei niks, zowel stembusakkoorden als minderheidskabinetten.

Misschien moet daar niettemin toch serieus over worden nagedacht. Of, wij moeten ophouden van lange en geheime formaties een probleem te maken.

Dit is de derde column in een serie van zes die collega Van den Braak en ik wijden aan de even zo vele thema’s van de ‘Probleemverkenning’ van de Staatscommissie parlementair stelsel.


  • 1) 
    Hannah Pitkin, ‘The Concept of Representation’, in: Hannah Pitkin (ed.), Representation, New York, 1969.


Andere recente columns