Misschien wel het lastigste probleem

17 november 2017, column Bert van den Braak

Het tweede door de Staatscommissie parlementaire stelsel gesignaleerde probleem is dat van functieverlies van politieke partijen. Een politiek systeem zonder politieke partijen is (in Nederland) volgens de commissie niet goed voorstelbaar. Partijen zijn nodig om kiezers te helpen bij het maken van een keuze, bij het rekruteren en scholen van volksvertegenwoordigers en bij agendering en meningsvorming. Voorts bieden partijen kiezers een platform om gekozenen ter verantwoording te roepen. Die functies staan recht overeind, maar veel kiezers lijken die niet meer te zien en er is kritiek op.

Het gedrag van kiezers bij verkiezingen laat zien dat 'partijtrouw' en binding sterk is afgenomen. Mondige burgers rekenen de partij waarop ze eerder stemden bij de volgende verkiezing gemakkelijk af. Daarbij speelt mee dat ideologische verschillen zijn afgenomen. Bovendien zijn onder meer door decentralisaties en verzelfstandigingen de marges voor partijen - en daarmee de onderlinge verschillen - kleiner.

Het afnemend ledental van partijen leidt ertoe dat steeds minder mensen beslissen over kandidaatstelling voor vertegenwoordigende lichamen. Dat voedt geluiden dat een kleine (gesloten) elite de baantjes verdeelt. Tegelijkertijd beperkt het de mogelijkheden tot rekrutering. Weliswaar zouden partijen best buiten hun leden naar kandidaten kunnen zoeken en soms (bij Tweede Kamerverkiezingen) gebeurt dat, maar onmiskenbaar kunnen die kandidaten dan minder binding hebben met de partij. Dat leidt tot risico's, zoals in het verleden met Artsen zonder Grenzen-voorman Jacques de Miliano bij het CDA en met Rita Verdonk bij de VVD. Als een 'buitenstaander' zelfstandig stemmen haalt, kan dat tot fricties in de partij leiden.

Aan het vanaf onderop organiseren van partijen zitten vaak haken en ogen. Bij interne (online) verkiezingen is de deelname niet altijd overweldigend en het kan leiden tot de beeldvorming van een verdeelde partij. Zelfs onrust is denkbaar. De strijd Verdonk-Rutte in 2006 bezorgde de VVD bijna een trauma. De leiding van partijen is soms huiverig voor een al te invloedrijke basis. Het gevaar bestaat dat een (kleine) actieve groep radicaler is dan de 'mainstream' van de partij. Het vinden van een evenwichtig tussen enerzijds ledenparticipatie en anderzijds een vaste koers en - zeker voor regeringspartijen - enige gematigdheid, is niet altijd eenvoudig. Als de partijleiding op de rem trapt, kan dat tot frustraties bij actieve, betrokken partijleden leiden.

Dat lijken problemen van alle tijd, maar de indruk is wel dat de bereidheid om compromissen te sluiten en te aanvaarden, is afgenomen. Het eigen gelijk lijkt sterker te worden verabsoluteerd en het vermogen om na een open discussie tot een - vaak niet honderd procent bevredigend - besluit te komen, lijkt te zijn afgenomen. Vertegenwoordigers van partijen in raden, Staten en Kamers moeten vaak compromissen sluiten met andere partijen, terwijl hun eigen standpunt op zichzelf al een compromis was. Dat is dan al snel een reden tot onvrede bij 'de kiezer'.

Een tweede maatschappelijke trend is zorgelijker. De trend van afnemende participatie in partijen loopt parallel met het moeilijker vinden van bestuursleden door verenigingen en met de afnemende bereidheid van mensen om zich langere tijd te binden aan verplichtingen. Het is leuk om eens in de drie maanden een zaterdagje natuuronderhoud te doen, maar meer moet het ook niet worden. Dat is niet per se verwijt aan 'burgers', want bijvoorbeeld mantelzorg kan de beschikbare tijd daadwerkelijk doen afnemen. Wij zijn tegelijkertijd steeds meer een toeschouwersdemocratie geworden. Vanaf de bank kritiek uiten, een mening geven via social media of in een opinieonderzoek ergens over meestemmen, is ook veel makkelijker dan naar een zaaltje gaan om te discussiëren. Alleen het eigen gelijk wordt dan nog 'gehoord', al is het vooral een uiting en geen 'gedachtewisseling'.

De opvatting dat partijen een 'elite' vormen, heeft een kern van waarheid. Niets belet burgers echter om lid te worden van een politieke partij, om daarin actief te worden en om desgewenst - met anderen - te werken aan veranderingen, bijvoorbeeld aan democratischer besluitvorming. Zo'n lidmaatschap betekent dan wel dat je je in belangrijke mate moet schikken in meerderheidsbeslissingen, waarmee je het wellicht niet geheel eens bent.

De staatscommissie gaat dit probleem niet oplossen. Zij kan hopelijk wel aanzetten geven tot maatschappelijke discussie. Hoe kan burgerparticipatie worden vergroot, kan de kennis over en deelname aan democratische processen worden bevorderd en welke rol kan het onderwijs daarin spelen? Afgeven op en 'meehuilen' met geluiden over 'politieke partijen' biedt in ieder geval geen oplossing. Wie een werkbaar alternatief heeft, mag het zeggen.

Dit is de tweede column in een serie van zes die collega Van den Berg en ik wijden aan de even zovele thema’s van de ‘Probleemverkenning’ van de Staatscommissie parlementair stelsel.



Andere recente columns