Kiezen of loten

20 januari 2017, column J.Th.J. van den Berg

David van Reybrouck heeft in Nederland bekendheid verworven met zijn pamflet ‘Tegen verkiezingen’ 1). Daarnaast heeft hij in België een beweging op gang gebracht ‘G1000’, die je het best zou kunnen omschrijven als een vorm van spontane democratie. In Nederland trekt Van Reybrouck nog meer belangstelling dan in zijn eigen land, misschien omdat Nederlanders gevoeliger zijn voor trends en modes dan hun Vlaamse buren.

Van Reybrouck wil idealiter de democratie een nieuwe vorm geven door verkiezingen te vervangen door loting. Volksvertegenwoordigers worden dan niet meer gekozen maar door een uitgekiend systeem van loting aangewezen. In principe zijn zij vervolgens verplicht voor een zekere tijdsduur als volksvertegenwoordigers op te treden. Het spreekt vanzelf dat eerst criteria worden opgesteld voor een vergadering die demografisch representatief is voor de bevolking als geheel. Zo is verzekerd dat mensen van allerlei opleiding, beroep, geslacht, leeftijd en godsdienst in zo’n vergadering bijeen worden gebracht.

In die vergadering kunnen (door wie eigenlijk?) voorstellen worden voorgelegd voor wetten en andere vormen van overheidsinterventie. De lotelingen zullen samen ‘delibereren’, uiteraard zonder last, waarbij zij zich door experts kunnen laten adviseren, en vervolgens beslissen over de aan hen gedane voorstellen. Van Reybrouck gaat ervan uit dat zulke volksvergadering tot meer aanvaarde besluiten zal leiden dan het traditionele gekozen parlement.

Politieke partijen zijn niet meer nodig, evenmin als mechanismen van rekrutering waarmee mensen worden geselecteerd die een bepaalde ideologie of specifiek belang delen. Verkiezingen zijn eigenlijk een elitaire samenzwering om ‘de gewone man’ (en vrouw) bij de politiek vandaan te houden. Ook algemeen kiesrecht biedt burgers immers geen zeggenschap, anders dan één stem in de vier jaar. Een democratie zonder politici, als het ware.

Er gaat onmiskenbaar een zekere verleiding uit van Van Reybroucks ideeën, vooral omdat die verschijnselen overbodig lijken te maken die nu vaak onderwerp zijn van soms zware en heftige kritiek, zoals politieke partijen en professionele politici. Helaas, te vrezen valt dat het ene probleem voornamelijk wordt vervangen door het andere, misschien zelfs dat de duivel plaats maakt voor Beëlzebub.

Vraag één: wie bepaalt de maatstaven die beslissen over de representativiteit en welke zijn dan de eigenschappen die in de loting meetellen?

Een parlement door loting samengesteld is alleen dan representatief als het lidmaatschap ervan verplicht wordt gesteld. Wordt er net zo lang geloot tot iedereen die meedoet daar vrijwillig zit, dan kan je de representativiteit op je buik schrijven. Dan gaat het net als met Amerikaanse jury’s bij de rechtbank: uiteindelijk zitten er alleen gepensioneerde ambtenaren en onderwijzers. De anderen hebben al lang feestelijk bedankt: hij (of zij) wil carrière maken of is allergisch voor vergaderen, of mist elke maatschappelijke belangstelling. Vier jaar verplicht naar het Binnenhof wordt dan een loodzware penitentie. (Militaire dienstplicht was al geen pretje, maar die duurde hooguit anderhalf jaar.)

In de Bataafse Republiek (rond 1800) werd ook wel gewerkt met verplicht lidmaatschap van regering of parlement (altijd nog na verkiezing), maar echt door te zetten viel het niet en het kostte, ter compensatie, onevenredig veel geld.

Waarom zou een parlement door loting samengesteld, beslissingen nemen die door de bevolking gemakkelijker worden aanvaard dan het huidige gekozen parlement? Ook zulk parlement zal, wil het een beetje praktisch blijven, bij meerderheid moeten beslissen. Wie garandeert dat de meerderheid van lotelingen correspondeert met de voorkeur van een meerderheid in de bevolking? Zal ook dan niet het verwijt ontstaan, dat een goed betaalde ‘elite’ (ook wel ‘zakkenvullers’ genaamd) besluiten neemt die getuigen van ‘totale onkunde’ over wat er leeft in ‘het volk’?

Willekeurig samengestelde vergaderingen leiden wetmatig tot een kleine minderheid die het hoogste woord heeft, terwijl de rest toehoort. Ieder die ooit aan acties heeft meegedaan of die actief was in een vereniging kent het verschijnsel. Dat is nog tot daaraan toe, maar er ontstaat zo wel geleidelijk een informele elite (en nu een echte) die het parlementaire bedrijf gaat domineren, maar zonder daartoe te zijn gekozen. Bedrevenheid in debatteren en overtuigen (en discussies leiden) is hoogst ongelijk verdeeld, vooral als er niet vooraf nauwkeurig is geselecteerd.

Het ziet er naar uit dat loting niet in de plaats kan treden van verkiezing, al was het maar omdat elke mogelijkheid tot verantwoording ontbreekt.


  • 1) 
    David van Reybrouck, Tegen verkiezingen, Amsterdam: De Bezige Bij, 2013.


Andere recente columns