Raad van ouderen?

13 februari 2015, column Bert van den Braak

Een langere levensverwachting en het langer actief blijven van ouderen was geruime tijd niet erg terug te zien in 'de politiek'. Integendeel. Partijen gingen bij de kandidaatstelling leeftijdsgrenzen stellen dan wel grenzen aan het aantal periodes dat iemand volksvertegenwoordiger mag blijven. Politici van boven de zeventig jaar werden daarmee enkele decennia een zeldzaamheid.

Hoe anders was dat tot de jaren zestig van de vorige eeuw. Oud en Tilanus, voormannen van VVD en CHU, waren beiden bij hun afscheid 78 jaar. In de periode 1959-1963 bereikten de Tweede Kamerleden Zandt (SGP) en Welter (KVP) de leeftijd van 80 jaar en VVD'er Ritmeester die van 79 jaar. Ouderdom was geen beperking.

Nadien was alleen de SGP'er Van Dis sr. met 77 jaar (in 1971) een echte 'senior'. Het oudste lid in jaren in de Tweede Kamer was vanaf de jaren zeventig meestal een lid van rond de 66 jaar. Pas met de komst van ouderenpartijen als AOV en Unie 55+ veranderde dat (tijdelijk) iets. De vertegenwoordiger van laatstgenoemde partij, Bertus Leerkes, was bij zijn binnenkomst in 1994 71 jaar. In 2006 was CDA-lid Ans Willemse de laatste (en enige) zeventig-plusser.

Het beroep van Tweede Kamerlid is fysiek zwaar. Kamerleden maken soms lange en hectische dagen en dat is ongetwijfeld een reden om rekening te houden met de factor leeftijd. Dat was tot de jaren zestig anders. Toen was het Kamerlidmaatschap zelfs nog te combineren met bijvoorbeeld het voorzitterschap van een vakbond, het burgemeesterschap van een middelgrote gemeente of het lidmaatschap van Gedeputeerde Staten. De fractievoorzitter van regeringspartij KVP, De Kort, was tevens burgemeester van Nieuw-Ginneken bij Breda; VVD-fractievoorzitter Geertsema was burgemeester van Wassenaar en ARP-fractievoorzitter Smallenbroek gedeputeerde in Drenthe.

Bij het rekruteren van nieuwe Tweede Kamerleden wordt nu als regel gezocht naar relatief jonge kandidaten. Doorstroming uit andere functies naar de Kamer vindt meestal plaats tussen de 30 en 40 jaar. Wie daarna twee of maximaal drie periodes Kamerlid is geweest, vindt het als regel wel mooi geweest of wordt door de partij gemaand plaats te maken. SGP'er Bas van der Vlies, die tot zijn 67e lid bleef, was wat dat betreft een uitzondering.

De recente discussie rond het functioneren van de 71-jarige minister Ivo Opstelten wekt de indruk dat leeftijd toch wel als een probleem wordt gezien (al spelen bij de kritiek op hem zeker ook andere factoren). Dat, zoals in februari 1956 mr. J.C. van Oven, een 74-jarige nog minister wordt, lijkt niet meer erg waarschijnlijk. De benoeming van Van Oven vond overigens aan het einde van de kabinetsperiode plaats; hij volgde de overleden L.A. Donker op. Vier jaar daarvoor was de benoeming van de toen 68-jarige J. van de Kieft in die zin opmerkelijker.

Voor ouderen lijken de kansen op een ministerschap wel groter dan op een Tweede Kamerlidmaatschap. In het tweede kabinet-Balkenende, waren Laurens-Jan Brinkhorst en Ben Bot met 66 en respectievelijk 65 jaar, twee ministers van boven de 65 jaar. In het eerste kabinet-Rutte gold dat, behalve voor Opstelten, ook voor Uri Rosenthal.

Het enige politieke orgaan waar ouderen wel zonder veel problemen een plek vinden, is de Eerste Kamer, ofwel de Senaat. Laat het woord Senaat nu zijn afgeleid van het Latijnse 'senes' (ouderen). In 1999 was ouderenvoorman Martin Batenburg bij zijn afscheid 80 jaar en het zelfde gold in 2007 voor Hannie van Leeuwen. Bij de komende verkiezingen maakt de inmiddels bijna 76-jarige Jan Nagel grote kans te worden herkozen. Zijn partij, 50PLUS, kandideert ook oud-CDA-politicus Martin van Rooijen, die bijna 73 jaar is.

In de Eerste Kamer is eerder aanwezigheid van wat meer 'jongeren' wenselijk. In 1999 was de verkiezing van de negentienjarige Driek van Vugt misschien wel een 'stuntje' van de SP, maar hij kreeg wel de nodige lof voor zijn functioneren en zo gek is verkiezing van jonge Eerste Kamerleden toch niet. Dat jeugdige leden in de Senaat vrijwel ontbreken, zou niet vanzelfsprekend moeten zijn.

De algehele tendens in de samenleving dat ouderen langer maatschappelijk actief zijn (en daar fysiek ook beter toe in staat zijn) mag best 'vertaald' worden in hun aanwezigheid in de Tweede Kamer. Het belang van veel wetgeving voor jongeren en het redelijke verlangen dat de gehele volksvertegenwoordiging (Tweede en Eerste Kamer) een zekere weerspiegeling moet zijn van 'de samenleving' - of het nu gaat om mannen en vrouwen of ouderen en jongeren - had daarentegen best meer mogen worden meegenomen bij de kandidaatstelling voor de Eerste Kamer. Misschien iets voor over vier jaar?



Andere recente columns