"Laat zitten wat zit"

17 juni 2005, column Bert van den Braak

Natuurlijk, het referendum van 1 juni was in zijn vorm uniek. Niet eerder kregen alle kiezers nadrukkelijk de vraag voorgelegd 'voor' of 'tegen' een voorstel te stemmen. Maar goed beschouwd vindt vaker een 'referendum' plaats. Bij sommige reguliere verkiezingen kan de kiezer ook (indirect) aangeven of wordt ingestemd met herziening van onze Grondwet.

Na aanvaarding van een grondwetsherziening in eerste lezing wordt de Tweede Kamer immers ontbonden, waarna verkiezingen worden gehouden voor een Tweede Kamer die als grondwetgevende vergadering kan optreden. Die ontbindingsverkiezingen hebben de functie van een referendum, zij het dat tegenwoordig alleen door de partijkeuze een 'voor' of 'tegen' kan worden aangegeven. Toen deze procedure in 1848 werd bedacht, kenden we nog helemaal geen partijen.

Nu weten de meeste kiezers helemaal niet dat grondwetsherziening onderwerp van de verkiezingen is, en partijen doen ook geen moeite om dat thema naar voren te brengen. Verkiezingen gaan in Nederland over werk, inkomen, gezondheid, milieu, onderwijs, veiligheid, migratie etc., maar nooit over 'de Grondwet'.

Eén keer was dat nadrukkelijk wél het geval, in 1917. Toen was de keuze 'voor' of 'tegen' de grondwetsherziening simpel te maken. Hoe zat dat?

In 1917 slaagde het liberale kabinet-Cort van der Linden er in twee belangrijke kwesties, invoering van het algemeen mannenkiesrecht en financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs, grondwettelijk te regelen. Tegelijk met het mannenkiesrecht werd ook verkiesbaarheid van de vrouw ingevoerd en werd de evenredige vertegenwoordiging ingesteld. De grondwetsherziening werd als 'package deal' aan de kiezers voorgelegd.

Alle gevestigde partijen waren vóór het bereikte compromis. Zij spraken af dat, onder het motto 'laat zitten wat zit', in 1917 zou worden afgezien van onderlinge verkiezingsstrijd. De kanttekening moet wel worden gemaakt dat feitelijk slechts in 50 van 100 districten verkiezingen nodig waren, want in de overige 50 districten was slechts één kandidaat.

In de vijftig districten waar wel verkiezingen waren, was de keuze duidelijk: was je 'vóór', dan stemde je in je district op het zittende Kamerlid; was je tegen, dan stemde je op diens tegenstander.

Tegenstanders waren vooral kandidaten van een anti-Grondwetcomité, waarvan de oude liberale staatsman Sam van Houten en de schrijver Frederik van Eeden de voormannen waren. In grote steden traden ook communisten in het strijdperk en verder waren er enkele kandidaten van de Plattelandersbond en van de protestantse Christelijk-Sociale Partij.

In alle 50 districten werd het zittende lid gekozen (onder wie overigens ook enkele tegenstanders van de herziening) en slechts in één district was daarbij een tweede ronde nodig geweest. In Amsterdam II versloeg A.H. Gerhard de tegenstander van de grondwetsherziening dr. Z. Kamerling. Bij de tweede lezing in de Tweede Kamer kregen de voorstellen tot grondwetsherziening dan ook een overtuigende meerderheid.

Dat we ooit nog verkiezingen krijgen waarin alleen grondwetsherziening aan de orde is, is niet te verwachten. Bovendien zijn verkiezingen niet zodanig te regiseren dat geen wijzigingen in de krachtsverhoudingen plaatsvinden.

Indien van kiezers een heldere uitspraak over een grondwetsherziening wenselijk wordt geacht - en ik denk overigens dat dit lang niet bij alle herzieningen het geval is - dan zal toch een ander middel moeten worden gekozen, dan de huidige - indirecte - wijze. Een referendum misschien?



Andere recente columns