Nooit zoetsappige, gladde verhalen

29 augustus 2014, column Bert van den Braak

In 1951 werd Jaap Burger fractievoorzitter van de PvdA in de Tweede Kamer. Formeel was L.A. Donker de eerste man, maar die was wegens ziekte een jaar uitgeschakeld en zou in 1952 minister worden. En zo begon in 1951 feitelijk Burgers tienjarige parlementair aanvoerderschap. Dé voorman van de PvdA was uiteraard (tot december 1958) minister-president Willem Drees. Hij werd - hoewel overtuigd socialist - echter steeds meer een boven de partijen staande 'staatsman' en leek goed beschouwd alleen tijdens de verkiezingsstrijd aanvoerder van de PvdA te zijn.

Dat maakte de positie van Burger moeilijk. Enerzijds had hij veel waardering voor Drees en voor de wijze waarop hij zijn kabinetten leidde. Anderzijds ging de opstelling van Drees en diens kabinetten hem steeds meer tegenstaan. Toen, na de PvdA-winst bij de verkiezingen van 1952, de KVP de aanval inzette op verdere doorbraak van katholieken naar de sociaaldemocraten, verslechterde bovendien de verhouding tussen PvdA en KVP. Burger kreeg steeds meer moeite met de grote compromisbereidheid van Drees. Dat leidde al in 1955 tot een openlijke confrontatie tussen PvdA en kabinet. Het was toen overigens uiteindelijk wel weer Burger die er in slaagde een compromis te vinden, waardoor de breuk kon worden gelijmd.

De winst van de PvdA bij de verkiezingen van 1956 en het (vooralsnog) mislukken van de pogingen van de KVP om de groei van haar concurrent in te dammen, betekende een verdere verslechtering in de verhoudingen tussen Rooms en Rood. Die slechtere verhouding was er toen ook tussen de PvdA-fractie en het opnieuw door Drees geleide kabinet. Veel socialistische wensen waren ten tijde van de kabinetten-Drees al geheel of gedeeltelijk onvervuld gebleven en Burger moest vanaf 1956 constateren dat de bereidheid bij KVP (en ARP en CHU) om afspraken na te komen, allengs afnam. Hij vond dat Drees en de PvdA-ministers dat te gemakkelijk accepteerden of althans te weinig tegenstand boden. Het PvdA-geluid sneeuwde daardoor in zijn ogen steeds meer onder.

Nadat bij een wetsvoorstel over de grondpolitiek PvdA-minister Vondeling een christendemocratisch amendement, dat tegen afspraken inging, niet met een 'onaanvaardbaar' had beantwoord, achtte Burger zich evenmin nog gebonden aan het kabinetsprogramma. Bepaald niet tot genoegen van Drees trok hij feitelijk de stekker uit de samenwerking en binnen enkele weken was de breuk daar.

Het vertrek van Drees betekende niet dat Burger de nieuwe onbetwiste partijleider werd, al bleef hij wel fractievoorzitter. Zijn positie werd direct ter discussie gesteld door enkele oud-ministers die nu zitting kregen in de PvdA-fractie. Vooral Vondeling en Samkalden vonden Burger te weinig tactisch in het uiten van kritiek op het kabinet-De Quay. Zij vonden bovendien dat de PvdA aansprekend moest zijn voor 'middengroepen', terwijl Burger allereerst de traditionele arbeidersaanhang wilde veiligstellen. Dat laatste kon je volgens Burger het beste doen door duidelijkheid. Hij hield niet van zoetsappige praatjes.

Toen hij zich in 1961 tijdens de algemene beschouwingen vergaloppeerde bij een beschuldiging aan het adres van minister Cals werd de aanval op Burgers positie ingezet. Het socialistische, maar formeel onafhankelijke dagblad Het Parool stuurde openlijk aan op zijn vervanging (Samkalden zat in het bestuur van die krant). Toen het PvdA-bestuur daarvan geen afstand wilde nemen, hield Burger de eer aan zichzelf. Hij deed dat overigens 'netjes' door zijn in maart 1962 genomen besluit pas na de raadsverkiezingen van juni bekend te maken.

Daarmee kwam er echter geen einde aan zijn politieke loopbaan. Na zijn vertrek werd Burger senator en later staatsraad. De politieke carrière van Burger was in 1944 begonnen, nadat hij als Engelandvaarder minister in het Londense kabinet was geworden. Premier Gerbrandy ontsloeg hem in 1945, omdat hij in een radiorede had gezegd dat bij de naoorlogse rechtspleging onderscheid diende te worden gemaakt tussen 'foute' Nederlanders en zij die fouten hadden gemaakt. De woede daarover bij sommigen bleek onterecht en onverdiend. Het onderscheid bleek spoedig onvermijdelijk, omdat anders de berechting geheel in het honderd was gelopen.

Het hoogtepunt van zijn loopbaan kwam in 1972/1973 toen hij als eerste socialist sinds 1956 als formateur optrad. Door de verdeelde christendemocraten te dwingen pijnlijke keuzes te maken, door buiten de fracties om christendemocratische ministers aan te zoeken (en te vinden) en door daar waar nodig ook zijn eigen partij voor voldongen feiten te plaatsen, wist hij het meest progressieve naoorlogse kabinet te vormen. Hij gebruikte daarbij wederom geen gladde praatjes, maar schreef uiterst heldere brieven. VVD-leider Hans Wiegel noemde zijn werkwijze van een macabere schoonheid.

Die formatie bezorgde Burger bij progressief Nederland een ereplaats in de parlementaire geschiedenis. Bij een nadere beschouwing van zijn gehele loopbaan, kan worden gesteld dat hij die plaats al eerder verdiende. Politici die eerlijk en duidelijk zeggen waar het om gaat, die lastige keuzes niet uit de weg gaan en die alleen kiezen voor macht als dat te verantwoorden valt, zijn immers de besten.

Dit is de laatste column van een vierdelige zomerserie over politieke leiders in de jaren vijftig van de twintigste eeuw



Andere recente columns