Eerste Kamer politiseert

18 april 2014, column J.Th.J. van den Berg

Dat de Eerste Kamer allereerst een politieke instelling is waarin partijpolitieke verhoudingen beslissend zijn, mag een tijd lang uit het oog zijn verloren, intussen is iedereen daar wel van overtuigd. Dat komt natuurlijk, doordat de coalitie van VVD en PvdA er geen meerderheid heeft en dus van de steun van andere fracties afhankelijk is. Duidelijk is intussen ook wel geworden, dat zelfstandig naar steun zoeken bij fracties in de Eerste Kamer die niet tot de coalitie behoren niet veel zin heeft. Het kabinet moet er dan op speculeren dat fracties in de Eerste Kamer bereid zijn van het oordeel van hun collegae ‘aan de Overzijde’ af te wijken. Hoewel dat in het verleden een enkele keer wel is gebeurd, moet daar niet te veel op worden gerekend.

Als het kabinet dus voldoende steun wil mobiliseren in de Eerste Kamer, zal het die al moeten vinden in de Tweede Kamer, met behulp van meerderheden die groter zijn dan daar noodzakelijk. Die les heeft het kabinet intussen geleerd: het werkt nu met een vaste kring van partijen naast de coalitie, bestaande uit D66, SGP en CU. Het had ook per onderwerp bij wisselende meerderheden steun kunnen zoeken, maar dat is blijkbaar geen begaanbare weg.

Wat alle partijen in de Tweede Kamer in 2012 iets te veel over het hoofd zagen, was dat de Eerste Kamer niet alleen een politieke instelling is, maar sinds 2000 een hevig versterkt proces van politisering heeft doorgemaakt. Tot het begin van deze eeuw nam het politieke self-esteem van de Eerste Kamer ook al onmiskenbaar toe, maar dat uitte zich eerder in een ietwat eigengereide koers tegenover kabinet èn Tweede Kamer samen. Wellicht dat daardoor het beeld kon ontstaan en kon beklijven, dat er voor een kabinet het een en ander viel te halen in de Eerste Kamer, met een beroep op haar onafhankelijkheid en haar eigen blikrichting.

De politisering van de Eerste Kamer is in meer recente jaren echter een heel andere weg gegaan. Zij is veel meer gaan lijken op de Tweede Kamer. Dat is nog het beste te zien aan de groei van het aantal ingediende moties door de tijd heen, in het bijzonder sedert het begin van deze eeuw. Tussen 1967 en 1977 werden er gemiddeld drie moties per jaar ingediend; tussen 1977 en 1997 steeg het gemiddelde tot 9 per jaar. Tussen 1997 en 2007 werden het er 13,7 per jaar. Sinds 2007 is het jaargemiddeld gestegen tot 50,5.

Wat het interessant maakt, is dat de explosie van na 2007 dateert, maar voorafgaat aan de situatie, zoals vanaf 2010, waarin de meerderheid in de Tweede Kamer niet langer overeenstemt met die in de Eerste Kamer. Vooral de oppositionele VVD maakte er, onder leiding van de latere minister U. Rosenthal, werk van oppositionele moties in te dienen. Zijn voorbeeld werd door anderen gevolgd. Met als consequentie, dat een steeds hoger percentage van de ingediende moties vervolgens door de Kamer werd afgewezen. Een patroon dat wij wel kennen van de Tweede Kamer maar niet van de Eerste.

‘Declaratoire’ moties, waarvan de indiener bij voorbaat wist dat ze geen effect zouden hebben, waren tot aan deze eeuw in de Eerste Kamer ongebruikelijk. Doorgaans werd juist gezocht naar politieke uitspraken die een zo breed mogelijke meerderheid – liefst unanimiteit – behaalden, voornamelijk om sterk te staan tegenover de Tweede Kamer èn het kabinet. Zulke moties kwamen minstens zo vaak uit de kring van de regeringspartijen als uit die van de oppositie.

Nog immer is het aantal ingediende moties in de Eerste Kamer een stuk geringer dan aan de Overzijde. Niettemin verliest de Eerste Kamer aan eigen politiek profiel ten opzichte van de Tweede Kamer. Dat haar politieke meerderheid even beslissend is voor de stabiliteit van een regering als die in de andere Kamer spreekt vanzelf. Al wordt haar zelfstandige macht er niet groter op, als de noodzakelijke meerderheid al in de Tweede Kamer wordt gevonden. De begeleidende ketelmuziek van declaratoire moties heeft de Eerste Kamer voor haar gezag niet nodig. Wat in de Tweede Kamer deel is van het ambacht – de politieke zelfexpressie – is in de Eerste Kamer al gauw een tikje ridicuul.



Andere recente columns