Cijfers kabinet-Lubbers III (1989-1994)

Het kabinet-Lubbers III kon aanvankelijk profiteren van een hoge economische groei. In de loop van de kabinetsperiode zakte deze in, maar bezien over de periode 1971-2017 was de groei over de hele kabinetsperiode nog steeds bovengemiddeld.

De uitkeringsafhankelijkheid liep vanaf begin jaren '90 weer op en het kabinet moest tussentijds bezuinigen. Het aantal arbeidsongeschikten steeg in 1991 tot boven de 800.000. Plannen om in te grijpen in de WAO leidden tot een crisis in de PvdA. De PvdA moest bovendien accepteren dat de koppeling tussen minimuminkomen en uitkeringen opnieuw werd losgelaten.

Niet alleen het financieel-economische beleid, maar ook interne strubbelingen bij CDA (tussen Lubbers en fractievoorzitter Brinkman) en PvdA (tussen fractievoorzitter Wöltgens en partijvoorzitter Rottenberg) veroorzaakten een beeld van een chaotisch en zwak kabinet. Noch in het CDA, noch in de PvdA bleek er veel enthousiasme voor het kabinetsbeleid. Mede hierdoor leidden PvdA en CDA bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1994 verkiezingsnederlagen, al wist de PvdA dat verlies nog iets te beperken.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Algemeen beeld

Het kabinet-Lubbers III ging van start in een hoogconjunctuur. In 1989 lag de economische groei ver boven en in 1990 lag deze tegen de 4%. Ook in 1988 was de groei al 3,3% geweest. Een dergelijke periode van aanhoudende economische groei boven de 3% was sinds 1972-1974 niet meer voorgekomen. Het kabinet nam zich bij de start voor meer geld uit te geven aan milieu, gezondheidszorg, kinderopvang en voor verhoging van uitkeringen en ambtenarensalarissen. Speerpunt was de zogenaamde 'sociale vernieuwing', waartoe rijk en gemeenten projecten zouden opzetten.

Het kabinet trad aan tegen de achtergrond van de val van de Berlijnse Muur en de omwentelingen in Oost-Europa. In de zomer van 1990 werd Koeweit bezet door Irak, wat begin 1991 tot de (eerste) Golfoorlog leidde. Hoewel de gevolgen voor de olieprijs uiteindelijk meeviellen, waren de internationale spanningen slecht voor de wereldeconomie. De economische groei in Nederland vertraagde en daalde naar 1,2% in 1993. De arbeidsinkomensquote was toen gestegen van 74,5% in 1989 tot 77,7% in 1993, het hoogste niveau sinds begin jaren '80. De werkgelegenheid kwam onder druk te staan.

Toch bedroeg de gemiddelde economische groei in de jaren 1989-1994 nog steeds 2,9%. Worden de jaren 1989 en 1994 buiten beschouwing gelaten, dan bedroeg de gemiddelde groei in 1990-1993 2,4%. Ter vergelijking: de gemiddelde economische groei van 1971-2017 bedraagt 2,3% en in de periode 1974-2007 (na de eerste oliecrisis van eind 1973 en voor 2008, het eerste jaar waarin Nederland grote last kreeg van de kredietcrisis) 2,5%.

2.

Overheidsfinanciën

Al kort na het aantreden van het kabinet bleek er een flinke financiële tegenvaller te zijn, waardoor de meeste plannen in de ijskast moesten worden gezet. Dreigende overschrijding van de norm voor het overheidstekort maakte extra ombuigingen nodig, onder meer in de sociale zekerheid (WAO), het hoger onderwijs en de welzijnssector.

In december 1991 kwamen de regeringsleiders van de op dat moment 12 EG-lidstaten op een Europese Top in Maastricht tot overeenstemming over een nieuw Europees verdrag. In dit Verdrag van Maastricht, dat in februari 1992 werd ondertekend, werden afspraken gemaakt over de invoering van een Economische en Monetaire Unie (EMU). Deze moest leiden tot een gezamenlijke Europese munt. De landen die de Europese munt wilden invoeren moesten voldoen aan een aantal convergentiecriteria die de financiële discipline moesten waarborgen.

Voor Nederland hadden de criteria consequenties. Het EMU-tekort moest uiteindelijk teruggebracht worden tot onder de 3% BBP en de EMU-schuld naar 60% BBP, of moest voldoende in die richting dalen. In Nederland was het EMU-tekort in 1979 voor het laatst onder de 3% gebleven, maar in 1991 kwam het op 2,5% BBP. De EMU-schuld lag sinds 1984 boven de 60%. Begin jaren '90 lag de EMU-schuld steevast tussen de 70 en 75% en kwam in 1993 zelfs op een recordhoogte van 75,0% uit. Er was een sanering van de overheidsfinanciën nodig.

In 1990 was het EMU-tekort ondanks de hoge economische groei nog opgelopen tot 5,0% BBP. In de daaropvolgende jaren verminderde het tekort wel, maar dat gebeurde met ups en downs. Diverse keren werd het kabinet geconfronteerd met tussentijdse tegenvallers die noodzaakten tot tussentijdse bezuinigingsrondes. Het budgettaire beleid kende daardoor nogal een ad hoc karakter en werd niet gekenmerkt door enige visie.

Het werd er niet beter op als minister Kok (Financiën) vond dat het wel een tandje lager kon met de financiële discipline. Zowel de collectieve uitgaven als de collectieve lasten stegen in de jaren tot en met 1993.

3.

Sociale zekerheid en WAO-crisis

Het kabinet wilde sociale vernieuwing, maar moest verder bezuinigen op onder andere de sociale zekerheid. Het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringsjaren steeg in 1990/1991 tot boven de 800 duizend. "Nederland is ziek", zei premier Lubbers in 1990.

In de zomer van 1991 werd bekend dat het kabinet ingrijpende maatregelen in de WAO wilde nemen. Deze voornemens stuitten op veel maatschappelijk protest, met name bij de PvdA-achterban en de vakbonden. Het leidde tot een 'WAO-crisis' in de PvdA, waar partijvoorzitter Marianne Sint volgens de pers onbereikbaar was omdat ze op fietsvakantie in Frankrijk was.

De positie van vicepremier Kok als politiek leider van de PvdA kwam onder druk te staan. Eind september 1991 kreeg hij tijdens een buitengewoon PvdA-congres echter officieel steun van zijn partij. Marianne Sint was toen inmiddels al opgestapt als voorzitter. De PvdA hield een trauma over aan de crisis en bleef tot in lengte van jaren huiverig voor verdere ingrepen in de WAO.

Een parlementaire enquêtecommissie onder voorzitterschap van PvdA-Tweede Kamerlid Flip Buurmeijer deed in 1992-1993 onderzoek naar de uitvoeringsorganen in de sociale verzekeringen. De enquête bevestigde het vermoeden dat de uitvoeringsorganen in de sociale zekerheid hadden gefaald in het beheersbaar houden van de instroom van werknemers in de WAO. Vakbonden en werkgevers hadden werknemers die eigenlijk werkloos zouden worden jarenlang aan relatief gunstige arbeidsongeschiktheidsuitkeringen geholpen.

In september 1992 diende het kabinet het wetsvoorstel in over terugdringing van het beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Tijdens de schriftelijke voorbereiding bleek er geen meerderheid voor het wetsvoorstel, waarna onderhandelingen plaatsvonden tussen CDA en VVD. Die hadden succes, maar de dreiging van een kabinetscrisis was reden voor overleg tussen de regeringspartijen CDA en PvdA, thuis bij minister De Vries in Bergschenhoek. Zij wisten alsnog een compromis te vinden.

Het compromis was dat er geen aantasting zou komen van lopende WAO-uitkeringen, maar er zou wel een herbeoordeling plaatsvinden; alle nieuwe gevallen kwamen, ongeacht de leeftijd, onder het nieuwe strengere regime; de duur van de maximale uitkering werd bekort tot drie jaar, afhankelijk van hun arbeidsverleden; wie jonger was dan 30 jaar kreeg na de Ziektewetperiode geen WAO-, maar AAW-uitkering.

Behalve de WAO speelden onder het kabinet-Lubbers III discussies over de Ziektewet, terugdringing van ziekteverzuim, de Bijstandswet, voorzieningen voor gehandicapten, welzijnswerk en studiefinanciering. Een plan van staatssecretaris Simons (Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur) voor een nieuw stelsel van ziektekostenverzekeringen (plan-Simons) strandde.

In juni 1993 trad staatssecretaris Ter Veld (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) af, omdat zij meende onvoldoende vertrouwen van de PvdA-fractie te hebben. De fractie verweet haar gebrek aan communicatie. Jacques Wallage volgde haar op.

Na een aanvankelijke daling begon vanaf 1991 de werkloosheid weer te stijgen. Aan het eind van de kabinetsperiode werden ongeveer 850 duizend werkloosheids- en bijstandsuitkeringen verstrekt en bijna 800 duizend arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. De i/a-ratio was in 1993 hoger dan bij het aantreden van het kabinet.

De PvdA verloor mede door de WAO-crisis 12 zetels bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1994. Het CDA verloor bij die verkiezingen zelfs 20 zetels. Een belangrijke oorzaak voor de nederlaag van het CDA was het plan van CDA-lijsttrekker Elco Brinkman om de uitkeringen, waaronder de AOW, te bevriezen.


5.

Kerncijfers

Mutatie (%), tenzij anders vermeld

1989

1990

1991

1992

1993

1994

Gem.

Verschil 1994-1989

BBP (niveau, mrd €)

243,7

257,9

272,8

285,1

293,6

308,9

277,0

65,2

BBP

4,6

3,9

2,5

1,9

1,2

3,0

2,9

-1,6

Arbeidsproductiviteit bedrijven (per uur) (%)

2,5

1,2

1,3

-0,7

1,1

2,1

1,3

-0,4

Relevante wereldhandel

8,9

6,2

3,7

4,1

-1,3

8,0

4,9

-0,9

Wereldhandelsvolume

8,0

6,7

5,0

6,4

3,1

8,3

6,3

0,3

Wereldeconomie

3,9

3,4

2,6

2,3

2,1

3,2

2,9

-0,7

6.

Overheidsfinanciën

% BBP

1989

1990

1991

1992

1993

1994

Gem.

Verschil 1994-1989

EMU-saldo

-4,7

-5,0

-2,5

-3,9

-2,6

-3,3

-3,7

1,4

EMU-schuld

73,8

74,0

73,6

74,2

75,0

72,2

73,8

-1,6

Bruto collectieve uitgaven

55,9

56,1

56,2

56,9

57,0

54,5

56,1

-1,4

Collectieve lasten

39,7

39,7

41,7

41,1

42,3

40,0

40,7

0,3

7.

Lonen en prijzen

%, tenzij anders vermeld

1989

1990

1991

1992

1993

1994

Gem.

Verschil 1994-1989

Inflatie (hicp) (%)

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

Inflatie (CPI) (%)

1,1

2,5

3,9

3,7

2,1

2,7

2,7

1,6

Arbeidsinkomensquote

74,5

75,5

76,2

77,6

77,7

75,7

76,2

1,2

Olieprijs (USD/vat)

17,0

22,2

18,3

18,3

16,0

15,3

17,9

-1,7

Contractloonmutatie marktsector

1,8

3,0

3,9

4,4

3,4

1,5

3,0

-0,3

8.

Arbeidsmarkt en sociale zekerheid (1)

Dzd, tenzij anders vermeld

1989

1990

1991

1992

1993

1994

Gem.

Verschil 1994-1989

Werkloosheid (%)

6,7

6,1

5,8

5,8

6,5

7,3

6,4

0,6

Werkloosheid (personen)

454

423

404

411

471

531

449,0

77,0

Groei werkgelegenheid (uren) (%)

2,1

2,6

1,3

2,5

-0,2

1,0

1,6

-1,1

Werkloosheidsuitkeringen (uitkeringsjaren)

196

185

205

233

297

364

246,5

168,5

Bijstand (WWB/IOAW/IOAZ) (personen)

564

530

499

482

477

485

506,1

-78,2

Werkloosheids- + bijstandsuitkeringen

759

715

705

715

773

850

752,7

90,3

Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (uitkeringsjaren)

758

790

801

805

805

789

791,6

30,5

Uitkeringen ziekte (uitkeringsjaren)

315

345

345

340

343

291

329,8

-24,3

9.

Arbeidsmarkt en sociale zekerheid (2)

%

1989

1990

1991

1992

1993

1994

Gem.

Verschil 1994-1989

i/a-ratio

75,1

74,6

74,1

73,7

75,2

75,0

74,6

-0,1

Bruto participatiegraad 20-64 jaar

58,7

59,7

60,6

64,0

64,6

64,9

62,1

6,2

Bruto participatiegraad 15-74

60,7

61,5

61,7

62,2

62,3

62,9

61,9

2,2

Netto participatiegraad 15-74

56,6

57,7

58,1

58,6

58,2

58,3

57,9

1,7


Meer over

Externe links