Vernieuwing Wet op de Parlementaire Enquête 2004-2008

In het voorjaar van 2004 vond het parlement dat de Wet op de Parlementaire Enquête aan vernieuwing toe was. Ook moest er een wettelijke regeling komen voor een parlementair onderzoek dat niet de vorm van een enquête heeft. Aanleiding hiervoor waren enquêtes en onderzoeken in het recente verleden, zoals de Bouwenquete en het Parlementair onderzoek infrastructuurprojecten, waarbij bleek dat de huidige wet niet voldeed. Een commissie onder leiding van PvdA'er Klaas de Vries kreeg de opdracht om een nieuw initiatiefvoorstel Wet op de Parlementaire Enquête te maken.

Op 21 december 2005 presenteerde de commissie een wetsvoorstel dat meer bevoegdheden geeft aan de enquêtecommissie en tegelijk getuigen meer bescherming biedt. Het parlementair onderzoek is niet in het voorstel opgenomen. Het voorstel is op 24 oktober 2006 met algemene stemmen aangenomen in de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft op 5 februari 2008 het voorstel aangenomen. De wet is verschenen in Staatsblad 148 van 8 mei 2008.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Inhoud wetsvoorstel

In het wetsvoorstel blijft waarheidsvinding het hoogste doel. Een enquêtecommissie krijgt daartoe meer bevoegdheden. Daarnaast krijgen getuigen betere bescherming.

De extra bevoegdheden van de commissie komen er in het voorstel op neer dat een parlementaire enquêtecommissie schriftelijk inlichtingen kan vorderen. Ook krijgt zij het recht plaatsen te betreden, zoals het Openbaar Ministerie dat nu al heeft in strafzaken. Verder heeft de enquêtecommissie twee nieuwe dwangmiddelen gekregen om medewerking af te dwingen. Zij kan de rechter vragen een dwangsom op te leggen of de politie in te schakelen.

Getuigen krijgen in het voorstel recht op bijstand en de commissie moet rekening houden met hun privacy. Ook worden zij tegen ontslag beschermd voor het geval zij informatie moeten prijsgeven die eventueel belastend is voor hun werkgever. Verder is er een algemene verplichting tot medewerking aan de enquête opgenomen en is vastgelegd dat een ander onderzoek, bijvoorbeeld van justitie, het parlement er niet van kan weerhouden een enquête in te stellen.

De commissie heeft besloten geen wettelijke regeling voor Parlementair Onderzoek in het voorstel op te nemen. Reden hiervoor is dat, in tegenstelling tot bij de parlementaire enquête, medewerking aan een parlementair onderzoek niet verplicht is. Omdat een wettelijke regeling alleen noodzakelijk is als verplichte medewerking afgedwongen moet worden, heeft de commissie besloten dit niet in de wet op te nemen.

2.

Voorgeschiedenis

De ervaringen met parlementaire enquêtes en parlementaire onderzoeken in de afgelopen jaren, zoals de Bouwenquête, de Srebrenica-enquête en het Parlementair onderzoek infrastructuurprojecten, brachten de Tweede Kamer tot de conclusie dat de Wet op de Parlementaire Enquête aan vernieuwing toe was. Zo zorgde de bij een enquête (vergeleken met het strafrecht) zwakke positie van getuigen ervoor dat via een enquête verkregen bewijsmateriaal (bijvoorbeeld een getuigenverklaring) niet altijd voldeed aan de eisen voor een strafproces. Met name in de bouwenquête kwam de tegenstelling tussen het enquêterecht en het reguliere rechtssysteem aan het licht.

Overigens is de vraag of het verstandig is de frictie tussen enquêterecht en strafrecht uit de wereld te helpen. Het inleveren van bevoegdheden door een enquêtecommissie maakt het moeilijker voor de politiek om zaken boven water te krijgen, terwijl politieke waarheidsvinding (en niet strafrechtelijke vervolging) toch de kerntaak van het parlement is.

Behalve een aantal knelpunten in het enquêterecht werd ook het ontbreken van een wettelijke regeling voor parlementair onderzoek dat niet de vorm van een enquête heeft, als een probleem ervaren. Voor de Tweede Kamer was er alles bij elkaar voldoende aanleiding om de commissie Vernieuwing Wet op de Parlementaire Enquête in te stellen.

Instelling van de commissie

In het voorjaar van 2004 bepaalde de Tweede Kamer dat de commissie Vernieuwing Wet op de Parlementaire Enquête moest gaan bestaan uit twee (oud)leden van de Tweede Kamer, een (oud)lid van de Eerste Kamer en twee externe deskundigen.

De Eerste Kamer gaf in het najaar van 2004 echter te kennen geen vertegenwoordiger te leveren, omdat de Eerste Kamer zich niet op voorhand wil binden aan het resultaat. De Tweede Kamer besloot daarop om de commissie uitsluitend te laten bestaan uit Tweede Kamerleden. De commissie werd op 28 oktober 2004 door de Tweede Kamer ingesteld.

Taakopdracht

De commissie kreeg de opdracht te komen met een bruikbaar onderzoeksinstrument waarvoor geen Grondwetswijziging nodig is. In de taakopdracht werd de commissie gevraagd in ieder geval in te gaan op de volgende vraagstukken:

  • openbaarheid en openbaarmaking van (geheime of vertrouwelijke) informatie;
  • de positie van getuigen en de gronden voor verschoning;
  • samenloop met ander, al dan niet justitieel, onderzoek.

Ook werd de commissie verzocht aandacht te schenken aan een aantal andere zaken, zoals de toepassing van dwangmiddelen, de inschakeling van deskundigen, de archivering van (geheime of vertrouwelijke) documenten en de mogelijkheid en wenselijkheid om mensen ook bij andere gelegenheden (bijv. bij hoorzittingen) onder ede te horen.

3.

De personen

De commissie die werd ingesteld bestond uit de volgende personen:

Ruud Luchtenveld werd op 6 september 2006 vervangen door Laetitia Griffith, nadat hij wethouder werd in Amersfoort. Klaas de Vries droeg, nadat het voorstel aangenomen was in de Tweede Kamer, wegens zijn naderend vertrek uit de Tweede Kamer zijn taken over aan Jan Boelhouwer. Die keerde na de verkiezingen van 2006 echter niet terug als Kamerlid en zijn plaats is ingenomen door Staf Depla.


Meer over