Premiers in hun eerste jaar

Premiers kregen in hun eerste jaar met uiteenlopende vraagstukken te maken. Soms waren dat externe problemen zoals de oliecrisis van 1973 en soms waren er 'binnenlandse' moeilijkheden zoals problemen rond het huwelijk van prinses Irene in 1964.

De wijze waarop 'jonge' premiers die problemen aanpakten, verschilden sterk. Drees gaf krachtdadig leiding bij het oplossen van de Indonesische kwestie, maar hij was ook al heel lang actief in de politiek. Tamelijke nieuwelingen als De Quay, Marijnen en Balkenende waren aanvankelijk nog wat onwennig. De Quay had geen enkele 'Haagse' ervaring (hij was slechts kort minister geweest in een parlementsloos tijdperk).

De politieke situatie was daarbij wel een belangrijke factor. De politiek ervaren Biesheuvel kon niet voorkomen dat er ernstige problemen ontstonden met het pas opgerichte DS'70. De problemen waarmee Balkenende in zijn eerste jaar te maken kreeg, waren vrijwel geheel te wijten aan de perikelen in de LPF.

De huidige premier heeft inmiddels redelijk veel ervaring in de Haagse politiek, maar de constructie met de PVV is een risicofactor. Op basis van de ervaringen van eerdere premiers voorspellingen maken, is echter een hachelijke zaak. Niettemin stellen wij de vraag: hoe verging het Nederlandse premiers in hun eerste jaar. Met welke problemen kregen zij te maken en welke 'successen' behaalden zij?

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Drees (augustus 1948-augustus 1949)

Premier Drees kreeg in zijn eerste jaar spoedig te maken met de abdicatie van koningin Wilhelmina (4 september) en aantreden van koningin Juliana. Die troonswisseling was geweest een belangrijke reden om de formatie met spoed tot een goed einde te brengen.

In zijn eerste jaar kreeg Drees echter vooral volop te maken met de Indonesische kwestie. Vanwege die kwestie kwam in september 1948 de Grondwetsherziening in tweede lezing tot stand. Om van voldoende steun verzekerd te zijn, was een kabinet op brede basis gevormd. In oktober aanvaarde het parlement daarnaast de Noodwet Indonesië, waardoor er een Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon (Beel) kwam in Indonesië. Van Mook trad als luitenant-Gouverneur-Generaal af.

In december 1948 dreigde een kabinetscrisis over de Indonesische kwestie, omdat de ministers ernstig verdeeld waren over eventueel militair ingrijpen. Uiteindelijk startte op 19 december een militaire actie (de Tweede politionele actie) tegen de Republiek Indonesia. Tegenstellingen over de te voeren politieke koers tussen minister van Overzeese Gebiedsdelen Sassen en de overige ministers leidden in februari 1949 tot diens aftreden.

In mei 1949 kwamen - onder internationale druk - Nederland en Indonesië overeen dat onderhandelingen zouden worden gestart over soevereiniteitsoverdracht. Beel vertrok kort daarna als hoogste Nederlandse gezagsdrager in Indonesië.

In het eerste jaar van Drees trad Nederland toe de NAVO en werd een omstreden wetsvoorstel over annexatie van enkele gebieden in Duitsland aangenomen. Een belangrijke wet die in Drees' eerste jaar tot stand kwam, was de Werkloosheidswet.

Het eerste kabinet van Drees viel in januari 1951, maar Drees keerde daarna terug als premier en was dat in totaal tien jaar.

2.

De Quay (mei 1959-mei 1960)

Nieuw-Guinea was voor De Quay direct een kwestie die volop zijn aandacht vroeg. Indonesië wilde dit land (dat in 1949 buiten de soevereiniteitsoverdracht was gehouden) inlijven en Nederland verzette zich daar tegen. In juli 1959 aanvaardde het parlement een wetsvoorstel dat het mogelijk maakte dienstplichtigen naar Nederlands Nieuw-Guinea uit te zenden.

Al in juli vroeg ook een affaire rond minister van Defensie Van den Bergh aandacht van de premier. De opvolging zorgde voor spanningen in de VVD tussen Oud en Van Riel.

Kort na zijn aantreden diende het kabinet-De Quay een nota in over het nieuwe sociaal-economische beleid dat het wilde gaan voeren. Daarmee werd grotere vrijheid bij de loonvorming aangekondigd. In september bereikten kabinet een sociale partners een akkoord over de nieuwe loonpolitiek. Er was daarna in sommige sectoren sprake van grote onrust en in maart werd enkele weken gestaakt in de bouw.

Belangrijke besluiten in het eerste jaar van De Quay waren de overeenkomst met Duitsland over herstel van de verhoudingen (General Bereinigungsvertrag) en goedkeuring van de bouw van de Coentunnel.

Pas in zijn tweede jaar kreeg - de nog onwennige en onervaren - De Quay echt grote problemen: in september 1960 sprak hij nogal onvoorzichtig op een cocktailparty over mogelijke internationalisering van de kwestie-Nieuw-Guinea en in december 1960 ontstond zelfs een kabinetscrisis over de woningbouw.

Na de crisis van 1960/1961 regeerde De Quay nog door tot 1963. Hij kreeg allengs meer waardering en gold als een teamleider.

3.

Marijnen (juli 1963-juli 1964)

Premier Marijnen werd in zijn eerste jaar geconfronteerd met de Irene-kwestie: het aanstaande huwelijk van prinses Irene met een Spaanse troonpretendent en haar overgang naar het katholicisme. Marijnen moest diverse 'brandjes' blussen in de koninklijke familie, waarbij hij overigens samen optrad met de ministers Biesheuvel, Scholten en Toxopeus ('het Irene-kwartet). Op 30 april - nadat een dag eerder Irene in Rome met Don Carlos was getrouwd - mochten de vier ministers op het bordes van Soestdijk staan bij het defilé op koninginnedag.

Het kabinet begon zijn werk in een gunstig economisch tij. In oktober meldde de NAM een vondst van 1100 miljard m3 aardgas. Diezelfde maand werd een akkoord bereikt over loonsverhogingen van 5% per 1 januari en 1 april 1964.

Een aankondiging van een dreigend conflict was er evenwel op 28 februari 1964 toen minister Scholten van Justitie wetgeving aankondigde tegen commerciële tv-uitzendingen vanaf de Noordzee. De VVD-fractie was voor meer mogelijkheden voor commerciële omroep.

Die breuk kwam er in februari 1965. Marijnen werd nadien gebrek aan leiding verweten bij het voorkomen van de crisis.

4.

Cals (april 1965-april 1966)

Een andere prinses, Beatrix, bezorgde premier Cals vrijwel direct een hoofdpijndossier. Op 6 mei kwamen beelden naar buiten van Beatrix met Claus von Amsberg en in juni werd de verloving bekendgemaakt. De relatie van de kroonprinses met een Duitser werd niet overal toegejuicht en de wens tot huwelijksvoltrekking in Amsterdam zorgde voor extra spanningen.

De spanningen tussen PvdA en KVP namen in oktober 1965 toe een brief openbaar werd van PvdA-fractievoorzitter Nederhorst openbaar werd, waarin hij schreef liever een koning(in) te hebben dan een president van KVP-huize (Luns of De Quay). Nederhorst moest zijn excuses aanbieden voor sommige van zijn uitlatingen.

In Amsterdam was door het optreden van onder meer de beweging Provo eerder al onrust ontstaan. In augustus 1965 deden zich in de hoofdstad rellen voor en die onrust bleef voortduren tot in de zomer van 1966.

Onder meer door de perikelen rond het koningshuis, maar ook door een terugval in de economie nam de populariteit van het kabinet spoedig af. Dat werd nog erger toen minister Vondeling onder meer voorstelde belasting op schoenreparaties in te voeren. De PvdA (en in mindere mate de KVP) leed een forse nederlaag bij de Statenverkiezingen van maart 1966.

De spanningen die dat veroorzaakte in de PvdA, gevoegd bij onvrede in de KVP over de dure ambities van het kabinet, waren de opmaat voor de crisis die later dat jaar zou uitbreken.

De ervaren Cals kon niet voorkomen dat die spanningen in oktober 1966 in de Nacht van Schmelzer tot een crisis leidden.

5.

De Jong (april 1967-april 1968)

Naast het vreugdevolle feit dat een kroonprins werd geboren (27 april) kreeg het kabinet spoedig te maken met de bestuurlijke problemen in Amsterdam. Op 9 mei besloot het kabinet burgemeester Van Hall te ontslaan, nadat een kritisch rapport was verschenen over de wijze waarop Van Hall zijn ambt uitoefende. Vooral premier De Jong zelf trad daarbij zeer kordaat op.

Het eerste jaar van De Jong verliep verder vrij rustig. In december 1967 aanvaardde de Eerste Kamer met algemene stemmen de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten).

Er was wel direct na de formatie onrust ontstaan in met name de ARP en KVP. Enkele ARP-leden verklaarden spijt te hebben van hun stem op Biesheuvel vanwege de hernieuwde samenwerking met de VVD. In de KVP roerden zich eveneens christen-radicalen.

In februari 1968 kwam het tot een breuk, waarbij oud-KVP-voorzitter Van Doorn de Tweede Kamer verliet en drie anderen onder leiding van Aarden een eigen fractie stichtten. De Jong verklaarde in de Kamer echter dat de basis van het kabinet hierdoor niet was aangetast.

In maart 1968 brak een internationale monetaire crisis uit door de hoge overheidsuitgaven in de Verenigde Staten, met name door de Vietnamoorlog.

De Jong leidde - als eerste naoorlogse premier - zijn kabinet bekwaam door de gehele periode van vier jaar. De KVP schoof hem evenwel in 1971 aan de kant vanwege het rechtse imago van zijn kabinet.

6.

Biesheuvel (juli 1971-juli 1972)

Biesheuvel zou als 'missionair' premier slechts één jaar volmaken. In dat jaar was er een staatsbezoek aan Indonesië en vond de omstreden ontvangst van keizer Hirohito van Japan

plaats.

De meeste onrust ontstond echter over het voornemen van minister Van Agt om drie tot levenslang veroordeelde Duitse oorlogsmisdadigers ('de Drie van Breda') gratie te verlenen. Een door de Tweede Kamer georganiseerde hoorzitting en een debat zorgde voor emotionele uitbarstingen op en rond het Binnenhof. Minister Van Agt - die enige tijd extra bewaakt moest worden - werd uiteindelijk door een Kamermeerderheid gedwongen af te zien van zijn voornemen.

DS'70-minister De Brauw van wetenschapsbeleid kwam onder vuur te liggen vanwege zijn voorstel om het college- en inschrijvingsgeld voor studenten te verhogen. Eerder waren er al felle protesten tegen het onderwijsbeleid van minister Van Veen.

De spanningen in het kabinet, met name tussen DS'70 en de christendemocraten, over het te voeren financieel-economisch beleid leidden in juli 1972 tot een breuk. Vooral ARP-minister van Sociale Zaken Boersma en de DS'70-ministers Drees en De Brauw stonden scherp tegenover elkaar. Minister Nelissen van Financiën en premier Biesheuvel forceerden in een nachtelijke ministerraadsvergadering een besluit. Daarop kwam - na de breuk - de nodige kritiek.

Bij de vervroegde verkiezingen in november 1972 was Biesheuvel nog de onbetwiste leider van de christendemocraten, maar zijn rol was daarna spoedig uitgespeeld.

7.

Den Uyl (mei 1973-mei 1974)

Het moeizame tot stand gekomen kabinet-Den Uyl benoemde in augustus oud-formateur Ruppert tot vicepresident van de Raad van State. In november 1973 was een Arabische olieboycot, na een oorlog tussen Israël en enkele buurlanden, de inleiding voor een (dreigende) economische recessie.

Premier Den Uyl verscheen op 1 december op tv om maatregelen aan te kondigen tegen mogelijke olieschaarste ('de gordijnen eerder dicht') en er kwam de distributie van benzine. Het kabinet stelde verder autoloze zondagen in. Om meer greep te houden op lonen en prijzen en op de werkgelegenheid kwam het kabinet met een Machtigingswet.

Van geheel andere orde waren problemen rond de psychiatrische inrichting Dennendal waar een conflict uitbrak tussen de staf en het bestuur en de politie tot ontruiming overging.

De Provinciale Statenverkiezingen van maart 1974 waren succesvol voor met name de PvdA, maar desastreus voor regeringspartij D66.

Een belangrijke besluit in het eerste jaar was het voornemen tot spreiding van rijksdiensten en de PTT. Het parlement aanvaardde de - nog door minister Klompé ingediende - antipiratenwetjes, die een einde maakten aan radio-uitzendingen vanaf de Noordzee door Radio Veronica.

Hoewel het kabinet-Den Uyl met diverse bijna-crises te maken kreeg, wist Den Uyl bijna de vier jaar vol te maken. Verstoorde verhoudingen tussen de regeringspartijen was uiteindelijk reden voor een breuk.

8.

Van Agt (december 1977-december 1978)

Premier Van Agt maakte een roerig eerste jaar door. Al direct na het aantreden van het kabinet ontstonden er politieke moeilijkheden over de vestiging van een opwerkingsfabriek voor kernsplijtstof in Almelo (Urenco). Een deel van de CDA-fractie had daar problemen mee.

In maart 1978 bleek dat minister Kruisinga van Defensie het oneens was met zijn collega's over steun in de NAVO voor de ontwikkeling van de Neutronenbom door de Verenigde Staten. Het conflict leidde tot zijn aftreden. Ook bij deze zaak kwamen ernstige tegenstellingen aan het licht in de CDA-fractie.

De Provinciale Statenverkiezingen van maart 1978 waren niettemin een succes voor het CDA en dus voor Van Agt en diens kabinet. Het CDA passeerde de PvdA als grootste partij.

De toegenomen financieel-economische problemen en aangekondigde bezuinigingen leidden tot sociale onrust. In juni werd gestaakt bij de PTT, het openbaar vervoer en de stadsreiniging. Het kabinet presenteerde in juni 1978 de Nota 'Bestek'81', die in oktober tegelijk met de begroting in de Tweede Kamer werd besproken. De maatschappelijke en sociale onrust nam hierna snel toe, ook al omdat het arbeidsvoorwaardenoverleg in november mislukte.

Belangrijke gebeurtenissen tijdens het eerste jaar van Van Agt als premier waren de gijzeling door Zuid-Molukkers in het Provinciehuis in Assen, de aanvaarding van de Wet investeringsrekening en het gedwongen aftreden van Willem Aantjes als fractievoorzitter van het CDA. Verder werd in december 1978 in Europees verband besloten tot invoering van het Europees Monetair Stelsel, de eerste aanzet tot een gemeenschappelijke munt.

Het eerste kabinet-Van Agt, dat steunde op 77 zetels, maakte de vier jaar vol. De grootste problemen ontstonden in 1980 toen eerst minister Andriessen aftrad en later een deel van het CDA aanstuurde op een olieboycot van Zuid-Afrika vanwege de apartheidspolitiek. Ook de mogelijke plaatsing van kruisraketten zorgde voor veel onrust.

Van Agt vormde in 1981 met tegenzin een kabinet met de PvdA. Na de val van de kabinet en vervroegde verkiezingen waarbij hij nog als lijsttrekker optrad, maakte hij plaats voor Lubbers.

9.

Lubbers (november 1982-november 1983)

Nog maar net aangetreden als premier kreeg Lubbers te maken met de affaire-Schwietert. Deze VVD-staatssecretaris bleek zijn c.v. nogal aangekleed te hebben en moest direct aftreden.

Kort voor het afleggen van de regeringsverklaring bereikten de sociale partners een akkoord over loonmatiging in ruil voor behoud van werkgelegenheid (het Akkoord van Wassenaar). Het kabinet kondigde drastische bezuinigingen aan, die spoedig tot ernstige sociale onrust leidden. Vanaf 22 november 1982 werd bij PTT en openbaar vervoer enige tijd gestaakt.

De spanningen hielden daarna aan en verhevigden in oktober 1983 toen ambtenaren en trendvolgers 3,5% van hun salaris moesten inleveren. De acties richtten zich vooral tegen minister Rietkerk. Lubbers deed op 1 november 1983 een kleine tegemoetkoming aan de actievoerders (beperking van de korting met 0,5%). Het overleg tussen bonden en Rietkerk mislukte niettemin en nieuwe acties volgden (zo zetten brandweerlieden het Binnenhof onder schuim).

Het kabinetsbesluit in februari 1983 om de steun aan scheepsbouwconcern RSV te staken, leidde tot de definitieve ondergang van dit bedrijf. De Tweede Kamer besloot in maart 1983 tot het instellen van een parlementaire enquête. Een belangrijk kabinetsbesluit was voorts, in juni 1983, de aanwijzing van de vliegbasis Woensdrecht als locatie waar 48 kruisraketten zouden worden gestationeerd.

Lubbers' eerste kabinet zat de gehele vierjarige periode uit en Lubbers loodste daarna zijn partij naar een klinkende verkiezingsoverwinning. Vooral in het tweede jaar zorgde de bezuinigingen voor veel maatschappelijke onrust, maar het hechte regeerakkoord zorgde voor politieke stabiliteit.

Zijn tweede kabinet strandde voortijdig door toenemende onvrede in de VVD. Zijn derde kabinet (met de PvdA) zat wel de hele periode uit, maar kreeg wel te maken met steeds meer onvrede en tegenwind, waardoor uiteindelijk ook Lubbers enigszins 'beschadigd' werd.

10.

Kok (augustus 1994-augustus 1995)

Dankzij een hecht regeerakkoord tussen PvdA, VVD en D66 was het eerste jaar van Wim Kok in politieke zin tamelijk rustig. Belangrijke besluiten die de spanningen enigszins deden oplopen, waren het besluit over de vijfde start- en landingsbaan van Schiphol en dat over de aanleg van de A73 bij Roermond. Het kabinet besloot verder tot verruiming van de winkeltijden.

Uitlatingen van VVD-fractievoorzitter Bolkestein over het vreemdelingenbeleid zorgden in het begin van 1995 voor enig politiek rumoer. Een tegenvaller voor het kabinet was de afwijzing in lokale referenda van de plannen voor stadsprovincies rond Amsterdam en Rotterdam.

Van de uitslag van de Statenverkiezingen van 9 maart 1995 werd een negatief effect op de coalitieverhoudingen verwacht. De VVD won fors, terwijl PvdA en D66 flink verloren. De PvdA van premier Kok verloor voor de achtste keer op rij verkiezingen en met (omgerekend) 27 zetels stond de PvdA op een dieptepunt. VVD-leider Bolkestein verklaarde echter direct dat de uitslag absoluut geen invloed op de verhoudingen in 'Paars' zou hebben.

Het meest dramatische wat Kok en zijn kabinet in het eerste jaar meemaakten, was de val van de enclave Srebrenica, gevolgd door het afvoeren en vermoorden van de mannelijke bevolking. Minister Voorhoeve kondigde kort daarna een onderzoek aan naar de gang van zaken.

Het eerste Paarse kabinet werd als een succes beschouwd. Kok regeerde na verkiezingswinst van PvdA en VVD in 1998 door. In zijn tweede periode ontstonden wel steeds meer problemen en eind 2001 nam door de Fortuyn-revolte ook de maatschappelijke onvrede toe.

11.

Balkenende (augustus 2002-augustus 2003)

Er was geen premier die zo'n dramatische eerste jaar kende als Jan Peter Balkenende. Op de dag van het aantreden van zijn kabinet ontbrandde de affaire-Bijlhout, wat direct tot het aftreden van de LPF-staatssecretaris leidde.

Daarna waren er voortdurend spanningen en incidenten rond de LPF. Het begon al met het ontslag van een topambtenaar (Van Lieshout) van VWS door LPF-minister Bomhoff, daarna kwam LPF-fractievoorzitter Herben onder vuur te liggen van zijn eigen achterban. De opvolging van Bijlhout duurde langer dan gewenst, minister Nawijn deed omstreden uitspraken en LPF-Kamerlid Eberhard kwam in opspraak.

De problemen werden nog groter toen een machtstrijd ontbrandde tussen de LPF-ministers Bomhoff en Heinsbroek, waarbij de LPF-fractie onder leiding van de onervaren Harry Wijnschenk in twee kampen uiteenviel. Twee LPF'ers Winnie de Jong en Cor Eberhard werden uit de fractie gezet.

De ruzie kwam op 15 oktober 2002 tot uitbarsting tijdens een extra ministerraadsvergadering. Dat was de avond van de dag waarop de bijzetting van prins Claus in de koninklijke grafkelder had plaatsgevonden. Het gedwongen vertrek van Bomhoff en Heinsbroek kon het kabinet niet redden en op 16 oktober moest Balkenende koningin Beatrix de val van zijn kabinet meedelen.

Het kabinet regeerde daarna semi-demissionair door. Op 22 januari 2003 waren er vervroegde Tweede Kamerverkiezingen. Na een mislukte poging om een kabinet van CDA en PvdA vormen, kwam op 27 mei een kabinet tot stand van CDA, VVD en D66. Balkenende kon een herstart van zijn eerste jaar maken.

Het tweede kabinet-Balkenende kwam na een conflict voortijdig ten val en dat gold ook voor zijn vierde kabinet. Het derde kabinet-Balkenende was een tussenkabinetje dat Kamerontbinding voorbereidde.


Deze bijdrage verscheen in de Hofvijver van 31 oktober 2011.