De 'doorbraak'

Na de Tweede Wereldoorlog streefden progressieven naar een zogenaamde 'doorbraak': niet langer moest het 'geloof' bepalend zijn voor de politieke keuze. Progressieve katholieken en protestanten dienden zich aan te sluiten bij sociaaldemocraten en vrijzinnig-democraten in één progressieve partij.

In de vooroorlogse jaren was er in de Nederlandse politiek sprake geweest van een scherpe scheiding tussen geestelijke stromingen. Katholieken hadden eigen katholieke organisaties, hetzelfde gold voor protestants-christelijken, socialisten en (in mindere mate) liberalen. Dit verschijnsel heet 'verzuiling'.

De 'doorbraak' mislukte in de eerste naoorlogse jaren grotendeels. Wel kwam de Partij van de Arbeid tot stand, maar daarvan maakten slechts een betrekkelijk gering aantal katholieken en protestanten deel uit. Katholieke kiezers bleven grotendeels trouw aan de katholieke partij.

Pas in de jaren '70, na een geleidelijk proces van ontzuiling en deconfessionalisering, was er sprake van een doorbraak. Daarvan profiteerden toen niet alleen de PvdA, maar ook de liberale VVD.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Ontstaan doorbraakgedachte

In de Tweede Wereldoorlog werden diverse leidende politici, samen met vooraanstaande wetenschappers, kunstenaars en vakbondsbestuurders, door de Duitsers als gijzelaar geïnterneerd in seminarie Beekvliet in Sint Michielsgestel.

Door een deel van die gijzelaars werd nagedacht over de vorming van een brede progressieve partij na de bevrijding. Die partij moest gebaseerd zijn op zowel christendom als humanisme en moest in plaats van naar een klassenstrijd streven naar een 'personalistisch socialisme'. Onder die tamelijk vage term werd verstaan socialisme dat waarde toekende aan de persoonlijkheid.

Behalve 'de geest van Gestel' speelde ook het afnemen van tegenstellingen een rol bij de doorbraakgedachte. De gemeenschappelijke strijd tegen de bezetters had groepen bij elkaar gebracht die voordien nauwelijks contact hadden.

De nieuwe progressieve partij moest de oude tegenstelling tussen 'gelovigen' en 'ongelovigen' (antithese) zoals die door Abraham Kuyper was geformuleerd, doorbreken.

2.

Nederlandse Volksbeweging

De 'doorbraak-gedachte' kreeg vorm in de oprichting in mei 1945 van de Nederlandse Volksbeweging (NVB). Zij deed een oproep aan Nederlanders om het partijpolitieke leven na de oorlog langs andere scheidslijnen in te richten dan vóór 1940.

Tot de ondertekenaars van dit manifest behoorden voormalige SDAP-kopstukken als Ko Suurhoff, dr. Willem Banning en Hilda Verwey-Jonker, katholieken als Jan de Quay, Geert Ruygers, Maan Sassen en Frans Wijffels, de vrijzinnig-democraat Willem Schermerhorn, de ex-CHU'er Gerard van Walsum, en de journalist Frans Goedhart.

Sommigen van hen, zoals Suurhoff en De Quay, maar ook Enthoven, waren ook in de jaren 1940-1941 actief geweest in de Nederlandse Unie.

De NVB mocht aanvankelijk op veel aanhang rekenen en haar bijeenkomsten trokken overvolle zalen. Een partij wilde de NVB echter niet worden. Zij wilde alleen de aanzet geven tot de vorming van een brede progressieve volkspartij.

Van de ministers in het kabinet-Schermerhorn/Drees behoorden behalve Schermerhorn zelf ook de ministers Lieftinck, Van der Leeuw, Logemann en Van Roijen tot de NVB.

3.

Katholieke Volkspartij

In katholieke kring ontstond in de zomer van 1945 verzet tegen het streven van de NVB. Vooral het Brabantse Tweede Kamerlid Teulings en de directeur van het partijbureau van de RKSP, Kolfschoten, wilden heropbouw van een katholieke partij. Zij werden daarbij gestimuleerd door de bisschoppen, voor wie in het Kamerlid pater Stokman als adviseur en reizend 'ambassadeur' optrad.

Ook de katholieke vakbeweging en werkgevers wilden terugkeer van de eigen politieke organisatie.

In augustus 1945 werd het Centrum voor Staatkundige Vorming (CSV) opgericht, waarin ook NVB-voorman De Quay een leidende rol kreeg. Het CSV stuurde uiteindelijk aan op vorming van een zelfstandige katholieke partij. Op 22 december 1945 werd de Katholieke Volkspartij (KVP) opgericht, die anders dan de vooroorlogse RKSP ook open zou staan voor niet-katholieken.

4.

Partij van de Arbeid

Vanuit de restanten van de NVB werd wel gewerkt aan vorming van een nieuwe partij. Een studiecommissie wist de voormalige partijen SDAP, VDB en CDU te verenigen in een nieuwe partij, de Partij van de Arbeid. Daarin traden ook toe politieke daklozen zoals Frans Goedhart, enkele voormalige CHU-leden zoals Van Walsum, Lieftinck en Van Rhijn en een klein aantal katholieken. De bekendsten van hen waren Geert Ruygers en Joan Willems.

De PvdA werd op 9 februari 1946 opgericht. Hoewel de basis van die partij breder was dan de vooroorlogse SDAP kreeg de PvdA toch een overduidelijk sociaaldemocratisch karakter. Zo keerden symbolen (roos in de vuist, vlaggen) en strijdliederen terug. Enkelen voormalige VDB'ers, van wie Oud de bekendste was, voelden zich daarom spoedig niet meer thuis in de PvdA en verlieten die partij.

De NVB bleef formeel nog tot 1950 bestaan, maar speelde eigenlijk verder geen rol meer.

5.

De mislukte doorbraak van 1946

De verkiezingen van mei 1946, de eerste verkiezingen na de oorlog, betekenden terugkeer naar oude politieke verhoudingen. Het verkiezingsresultaat PvdA bleef zelfs achter bij dat van SDAP, VDB en CDU samen in 1937. De KVP werd de grootste partij. Katholieken stemden voor het overgrote deel op de KVP en de CHU wist haar vroegere aanhang grotendeels vast te houden.

Er waren twee grote verschillen met de vooroorlogse situatie: de CPN behaalde liefst tien zetels en er was niet langer sprake van een christelijk coalitiekabinet (van KVP, ARP en CHU), maar er kwam een kabinet van KVP en PvdA.

6.

Mandement van 1954

Mandement van 1954

Op 30 mei 1954 brachten de Nederlandse bisschoppen, met aan het hoofd Johannes kardinaal de Jong een herderlijk schrijven (Mandement) uit over de katholiek in het openbare leven. Kernpunten van het Mandement waren een verbod voor katholieken om lid te zijn van de socialistische vakbeweging NVV en om regelmatig socialistische vergaderingen bij te wonen, socialistische pers te lezen of naar de VARA te luisteren.

Als sanctie werd genoemd het onthouden van sacramenten. Met het Mandement hoopten de bisschoppen de doorbraakgedachte een halt toe te roepen. Zij noemden socialisme, onkerkelijkheid, humanisme en materialisme bedreigingen.

Het lidmaatschap van de PvdA werd ontraden, maar de uiteindelijke beslissing daarover was een zaak van het eigen geweten. Wel stelden de bisschoppen dat een doorbraak van katholieken naar de PvdA afbraak van de eigen katholieke partij (KVP) betekende.

Formeel zou het Mandement pas in 1965 worden ingetrokken.

7.

Toch een doorbraak

Midden jaren '60 tekende zich een toenemende ontkerkelijking en ontzuiling af. Het geloof was voor velen niet langer een allesbepalende factor bij de politieke keuze. In 1967 verloren de KVP acht zetels, in 1971 haalden KVP, ARP en CHU niet langer een meerderheid en in 1972 bedroeg het zeteltal van de KVP nog slechts 27 (tegen 50 in 1963). Partijen die daarvan profiteren waren de PvdA, de VVD, D66 en de PPR.

Pas in 1969 werd overigens voor het eerst een katholiek, Pol de Beer, Tweede Kamerlid voor de VVD. Toen in 1974 de katholieke burgemeester Feij van Melick-Herkenbosch senator voor de VVD werd, kreeg hij van de Limburgse Commissaris van de Koningin te horen dat dit het einde van zijn bestuurlijke loopbaan zou betekenen.

Uiteindelijk was er voor het eerst in 1977 echt sprake van een doorbraak. De PvdA kreeg bij de Tweede Kamerverkiezingen namelijk in diverse Limburgse en Brabantse steden een meerderheid. In 1982 wist ook de VVD veel stemmen te behalen onder christelijke kiezers.


Meer over